Перевод: со всех языков на английский

С английского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Испанский
Немецкий
Русский

he has gone up (by) two marks

1 punt

punt

I 〈 het, de〉

1 [leesteken] 〈 aan eind van zin〉 full stop; 〈 decimaalpunt ook〉 decimal (point)

2 [muziek] dot

3 [waarde-eenheid] point

4 [waarderingscijfer] mark 〈 bijvoorbeeld door jury〉

5 [drukwezen] point

♦voorbeelden:

1   punten en strepen • dots and dashes

     de dubbelepunt • the colon

     ergens een punt achter zetten • 〈 figuurlijk〉 put a stop to something; 〈 met betrekking tot werk〉 call it a day

     ik was gewoon kwaad, punt, uit! • I was just angry, full stop

     je gaat (er) wel heen, punt, uit! • you're going, and that's final!

3   〈 sport〉 beide punten behalen • gain two points

     hoeveel punten hebben jullie? • what's your score?

     〈 sport〉 punten scoren/maken • score points 〈 ook figuurlijk〉

     hij werd verslagen met drie punten • he was beaten by three points

     〈 sport〉 op punten winnen/verslaan • win on points

     〈 beurswezen〉 de aandelen X. zijn drie punten gestegen • X shares have gone up three points

     zij had de meeste punten • she had the highest number of points

     hij is twee punten vooruitgegaan • he has gone up (by) two marks

II 〈 het〉

1 [plaats] point ⇒ place

2 [wiskunde] point

3 [moment] point ⇒ moment

4 [onderdeel] point ⇒ 〈 van programma, agenda ook〉 item, 〈 van aanklacht ook〉 count, 〈 kwestie, onderwerp ook〉 matter, 〈 kwestie, onderwerp ook〉 question, 〈 kwestie, onderwerp ook〉 issue

5 [zaak van gewicht] point ⇒ 〈 geschilpunt〉 issue

♦voorbeelden:

1   we zijn op het dode punt gekomen • we've reached a stalemate/an impasse

     wanneer de zon haar hoogste punt bereikt heeft • when the sun has reached its zenith/its highest point

     het hoogste punt van de berg • the summit/top of the mountain

     het laagste punt bereiken • reach rock bottom

     het mooiste punt van ons land • the most beautiful place in our country

3   punt van verzadiging • saturation point

     het kritieke punt • the critical moment

     hij stond op het punt van vertrek/(om) te vertrekken • he was (just) about to leave

     hij was/stond op het punt om alles te verliezen • he was on the verge of losing everything

     op het punt staan in tranen uit te barsten • be near to tears

4   een punt van discussie • a point at issue

     een punt van overeenkomst • a (point of) similarity

     een punt van overweging vormen • be a consideration

     tijd is geen punt van overweging • time is (of) no consideration

     een belangrijk punt is … • an important point is …

     een bepaald punt ter sprake brengen • bring up a certain point

     dat is niet zijn sterke punt • that is not his strong point

     een teer punt aanroeren • touch a sore point

     een teer/een netelig punt • a delicate/ticklish point

     zijn zwakke punt • his weak point

     tot in de puntjes verzorgd • 〈 uitstekend gekleed〉 spick and span; 〈 zeer goed georganiseerd〉 shipshape

     iets tot in de puntjes kennen • know something inside-out

     op dat punt is hij zeer gevoelig • he's very sensitive on that point

     op het punt van • in the matter of

     schuldig bevonden op alle punten • be found guilty on all counts

     een zaak punt voor punt nagaan • check a matter point by point

     het punt waar het op aankomt, is … • the thing that really matters is …

5   ergens een punt van maken • make an issue of something

     geen punt! • no problem!

III 〈de〉

1 [puntig uiteinde; spits toelopend gedeelte] point ⇒ tip, 〈 hoek〉 corner, 〈 hoek〉 angle

2 [puntig gesneden part] 〈 ook van kaas〉 wedge, (wedge-shaped) piece

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 ik zie aan het puntje van je neus dat je jokt • I can see from your face you're lying

     punt van een pen • nib of a pen

     de punt van een potlood • the point of a pencil

     punt van een schoen • toe(cap) of a shoe

     de punt van een speld/van een mes • the point of a pin/knife

     stoot niet tegen de punt van de tafel • mind the corner of the table

     het ligt op het puntje van mijn tong • it's on the tip of my tongue

     de punt van de toren • 〈 allerhoogste punt〉 the tip of the tower; 〈 spits〉 the turret

     〈 figuurlijk〉 ergens een punt aan kletsen • put a good face on something

     een punt aan een potlood slijpen • sharpen a pencil

     〈 figuurlijk〉 je kunt er een punt aan zuigen • you could learn something from that

     op het puntje van zijn stoel zitten • be poised on the edge of his seat, be all attention/all ears

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > punt
2 hij is twee punten vooruitgegaan

hij is twee punten vooruitgegaan

he has gone up (by) two marks

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij is twee punten vooruitgegaan
3 perder

v.

1 to lose (dinero, objeto, amigo).

Ella pierde She loses.

Ella pierde su cartera She loses her purse.

Ella perdió la oportunidad She lost the opportunity.

2 to lose (salir derrotado).

no te pelees con él, que llevas las de perder don't get into a fight with him, you're bound to lose

3 to waste.

no pierdas el tiempo con o en tonterías don't waste your time on nonsense like that

no hay tiempo que perder there's no time to lose

4 to miss (tren, vuelo).

Ella perdió el bus She missed the bus.

5 to be the ruin of.

le pierde su pasión por el juego his passion for gambling is ruining him

6 to lose, to leak (tener un escape de) (agua).

ese camión va perdiendo aceite this lorry is losing o leaking oil

7 to go downhill.

* * *

perder

Conjugation model [ ENTENDER], like link=entender entender

► verbo transitivo

1 (gen) to lose

■ he perdido el bolígrafo I've lost my pen

2 (malgastar, desperdiciar) to waste

■ se pasa el día perdiendo el tiempo he's always wasting time

3 (tren etc) to miss

4 (ser causa de daños) to be the ruin of

■ le perdió su afición al juego gambling was his downfall

► verbo intransitivo

1 (gen) to lose; (salir perdiendo) to lose out

2 (empeorar) to get worse

■ esta ciudad ha perdido mucho, ya no es lo que era this city has gone downhill, it isn't what it used to be

► verbo pronominal perderse

1 (extraviarse - persona) to get lost; (- animal) to go missing

■ se me ha perdido un pendiente I've lost an earring

2 (confundirse) to get confused, get mixed up

■ en cuanto hablan de política me pierdo when they talk about politics I get lost

3 (desaparecer) to disappear, take off

■ en cuanto ve problemas, se pierde as soon as there's a problem, he disappears

4 (dejar escapar) to miss

■ ¡no te lo pierdas! don't miss it!

\

FRASEOLOGÍA

echar a perder to spoil

perder agua to leak

perder color to fade

perder de vista to lose sight of

perderse por algo/alguien familiar to give up everything for somebody/something

perdérselo familiar

■ tú te lo pierdes it's your loss

salir perdiendo to come off worse, lose out

tener buen perder to be a good loser

tener mal perder to be a bad loser

¡piérdete! familiar get lost!

* * *

verb

1) to lose

2) miss

3) waste

•

- perderse

* * *

1. VT

1) [+ objeto, dinero, peso] to lose

he perdido el monedero — I've lost my purse

a los seis años perdió a su padre — she lost her father when she was six

he perdido cinco kilos — I've lost five kilos

había perdido mucha sangre — she had lost a lot of blood

ha perdido mucho dinero en la bolsa — she has lost a lot of money on the stock market

no tienes nada que perder — you have nothing to lose

• perder el conocimiento — to lose consciousness

• perder la costumbre — to get out of the habit

• perder algo de vista — to lose sight of sth

nunca pierde de vista el fin que persigue — he never loses sight of his goal

no lo pierdas de vista — don't let him out of your sight

conviene no perder de vista que... — we mustn't forget that..., we mustn't lose sight of the fact that...

2) [+ tiempo] to waste

¡me estás haciendo perder el tiempo! — you're wasting my time!

sin perder un momento — without wasting a moment

3) [+ aire, aceite] to leak

el vehículo pierde aceite — the car is leaking oil, the car has an oil leak

la pelota perdió aire — the ball went flat

4) (=no coger) [+ tren, avión] to miss; [+ oportunidad] to miss, lose

no pierde detalle — he doesn't miss a thing

5) (=destruir) to ruin

ese vicio le perderá — that vice will ruin him, that vice will be his ruin

ese error le perdió — that mistake was his undoing

lo que le pierde es... — where he comes unstuck is...

6) (Jur) to lose, forfeit

2. VI

1) [en competición, disputa] to lose

el equipo perdió por 5-2 — the team lost 5-2

• tienen o llevan todas las de perder — they look certain to lose

• saber perder — to be a good loser

• salir perdiendo, salí perdiendo en el negocio — I lost out on the deal

salí perdiendo en la discusión — I came off worst in the argument

2) (=empeorar)

era un buen cantante, pero ha perdido mucho — he was a good singer, but he's gone downhill

era muy guapo, pero ha perdido bastante — he isn't nearly as good-looking as he used to be

ha perdido mucho en mi estimación — he has gone down a lot in my estimation

3) [tela] to fade

4)

• echar a perder — [+ comida, sorpresa] to ruin, spoil; [+ oportunidad] to waste

• echarse a perder — [comida] to go off; [sorpresa] to be ruined, be spoiled

3.

See:

perderse

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) ( extraviar) <llaves/documento/guante> to lose

b) <señal/imagen/contacto> to lose

2) ( ser la ruina de)

lo perdió la curiosidad — his curiosity was his undoing o his downfall

3)

a) <dinero/propiedad/cosecha> to lose

con preguntar no se pierde nada — we've/you've nothing to lose by asking, there's no harm in asking

más se perdió en la guerra — (fr hecha) it's not the end of the world

b) <derecho/trabajo> to lose

c) <brazo/sangre/vista> to lose

el susto le hizo perder el habla — the fright rendered him speechless

perder la vida — to lose one's life, to perish; cabeza, vista II, III

d) <hijo/marido> to lose

4)

a) <interés/entusiasmo/paciencia> to lose

no hay que perder el ánimo — you mustn't lose heart

yo no pierdo las esperanzas — I'm not giving up hope

llegas tarde, para no perder la costumbre — (iró) you're late, just for a change (iro)

perder la práctica/la costumbre — to get out of practice/the habit

tienes que perderles el miedo a los aviones — you have to get over o to overcome your fear of flying

perder el equilibrio — to lose one's balance

perder el conocimiento — to lose consciousness, to pass out

b) <fuerza/intensidad/calor/altura> to lose

perder el ritmo — (Mús) to lose the beat; ( en trabajo) to get out of the rhythm

c) <peso/kilos> to lose

5)

a) <autobús/tren/avión> to miss

b) <ocasión/oportunidad> to miss

sin perder detalle — without missing any detail

c) < tiempo> to waste

no me hagas perder (el) tiempo! — don't waste my time!

no hay tiempo que perder — there's no time to lose

no pierdas (el) tiempo intentándolo — don't waste your time trying

llámalo sin perder un minuto — call him immediately

perdimos dos días por lo de la huelga — we lost two days because of the strike

6)

a) <guerra/pleito/partido> to lose

b) <curso/año> to fail; < examen> (Ur) to fail

7) <agua/aceite/aire> to lose
2.
perder vi

1) ( ser derrotado) to lose

no sabes perder — you're a bad loser

perdieron 3 a 1 — they lost 3-1

llevar las de perder — to be onto a loser

la que sale perdiendo soy yo — I'm the one who loses out o comes off worst

2)

a) cafetera/tanque to leak

b) (RPl) color ( aclararse) to fade

3)

echar(se) a perder — ver echar I 1) a), echarse I 1) a)
3.
perderse v pron

1)

a) ( extraviarse) persona/objeto to get lost; (+ me/te/le etc)

se le perdió el dinero — he's lost the money

que no se te pierda — don't lose it

¿y a tí que se te ha perdido por allí? — whatever possessed you to go there

no hay por dónde perderse — (Chi fam) there's no question about it

b) ( desaparecer) to disappear

se perdió entre la muchedumbre — she disappeared into the crowd

c) (en tema, conversación)

cuando se ponen a hablar rápido me pierdo — when they start talking quickly I get lost

las cifras son tan enormes que uno se pierde — the figures are so huge that they start to lose all meaning

empieza otra vez, ya me perdí — start again, you've lost me already

d) ( en espacio)

los sillones se pierden en ese salón — the armchairs are rather lost in the sitting room

2) <fiesta/película/espectáculo> to miss

no te perdiste nada — you didn't miss anything

3) persona

a) ( acabar mal) to get into trouble, lose one's way (liter)

b) (Per fam) ( prostituirse) to go on the streets (colloq)

* * *

= lose, misplace, forfeit, mislay, lose out, miss, suffer + loss.

Ex. One of the hardest tasks of a curator is to make a precis of the information about a particular object without losing any essential information.

Ex. This article discusses the common abuses of circulation privileges by a few faculty members: removing books from the library without checking them out; misplacing books after they have been checked out; and failing to return books when needed by others = Este artículo analiza los abusos comunes de los privilegios de préstamo por parte de unos pocos profesores: coger libros de la biblioteca sin sacarlos en préstamo, perder libros tras haberlos sacados en préstamo y no dever libros cuando otros los necesitan.

Ex. In addition, it enables the library to respond to the needs of the new popular culture without forfeiting its traditional cultural purpose.

Ex. Workflow systems automate business processes, such as the management of a housing benefit claim, to ensure all tasks are completed on time and no information can be lost or mislaid.

Ex. Libraries, in the crush to pay journal invoices, are losing out, as other services as well as staffing and pay all end up unfunded = Las bibliotecas, ante la presión de tener que pagar las facturas de las revistas, salen perdiendo ya que otros servicios así como el personal y los salarios terminanan todos con insuficientes fondos.

Ex. Thus the browser may miss valuable items, although some browsers will find browsing a perfectly adequate method of gauging the extent of a library collection.

Ex. They played their third game of the season today and suffered another loss but the team continues to improve.

----

* echar a perder = ruin, bungle, bring out + the worst in, cast + a blight on, blight, go off.

* echarlo todo a perder = upset + the applecart.

* echar + Posesivo + planes a perder = upset + Posesivo + plans.

* ganar cuando todo parece estar perdido = victory from the jaws of defeat.

* hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.

* hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.

* hacer perder el sentido a = make + nonsense of.

* hacer perder la agilidad física = stale.

* hacer perder la agilidad mental = stale.

* hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.

* hacer que Alguien pierda el empleo = put + Nombre + out of work.

* hacer que pierda el interés = take + the shine off things.

* llevar todas las de perder = odds + be stacked against, not have a leg to stand on.

* lo que se gana por un lado se pierde por otro = swings and roundabouts.

* lo que se pierda en una cosa se gana en la otra = what you lose on the swings you gain on the roundabouts.

* ni ganar ni perder = break + even.

* no perder de vista = keep + an eye on, keep + a beady eye on, keep in + sight.

* no perder el ánimo = keep + Posesivo + chin up.

* no perder el control = stay on top of, stay on + top of things, keep on + top of things, be on top of things.

* no perder el trabajo = stay in + work.

* no perder la cabeza = keep + a cool head, remain + cool-headed, play it + cool.

* no perder la calma = keep + a cool head, remain + cool-headed, play it + cool.

* no perderse = keep on + the right track.

* no perderse en/por = find + Posesivo + way round/through.

* no perderse mucho = be no great loss.

* no perderse nada = be no great loss.

* no tener nada que perder = have + nothing to lose.

* perder agua = lose + water, leak.

* perder Algo = take + Nombre + out of + Posesivo + hands.

* perder confianza = lose + confidence (in).

* perder contacto con la realidad = lose + touch with reality.

* perder control = lose + control (of).

* perder credibilidad = destroy + credence.

* perder de vista = lose from + sight, drop from + sight, lose + sight of.

* perder de vista el hecho de que = lose + sight of the fact that.

* perder eficacia = lose + clout.

* perder el alma = lose + Posesivo + soul.

* perder el ánimo = lose + heart.

* perder el apetito = lose + Posesivo + appetite.

* perder el atractivo = lose + Posesivo + allure, lose + Posesivo + savour.

* perder el color = fade.

* perder el conocimiento = lose + Posesivo + senses, pass out, lose + Posesivo + consciousness.

* perder el contacto con = lose + touch with.

* perder el control = slip beyond + the grasp of, lose + Posesivo + grip, run + amok, sweep + Nombre + off + Posesivo + feet, go to + pieces, go + wild.

* perder el control de Algo = get out of + hand.

* perder el control de la situación = things + get out of hand.

* perder el culo = go into + raptures.

* perder el encanto = lose + Posesivo + allure, lose + Posesivo + savour, lose + Posesivo + shine.

* perder el entusiasmo = lose + heart.

* perder el equilibrio = lose + Posesivo + balance.

* perder el favor de = lose + popularity with.

* perder el hábito = lose + the habit.

* perder el hilo = lose + the plot, lose + the thread.

* perder el interés = pall.

* perder el juicio = lose + Posesivo + sanity.

* perder el norte = be off course, fly off + course.

* perder el pie = lose + Posesivo + footing.

* perder el rumbo = be off course, fly off + course.

* perder el sentido = faint, lose + Posesivo + senses, lose + Posesivo + consciousness, pass out.

* perder el sentido del humor = lose + sense of humour.

* perder el sueño por = lose + sleep over/on.

* perder el tiempo = dawdle, mess around, pissing into the wind, mess about, faff (about/around), pootle, sit + idle, muck around/about, piddle around.

* perder el tiempo, hacer esto y aquello de un modo relajado = piddle around.

* perder el valor = lose + Posesivo + nerve.

* perder entusiasmo = lose + enthusiasm.

* perder esperanza = lose + hope.

* perder fuerza = lose + power, lose + steam.

* perder gas = lose + steam.

* perder hasta la camisa = lose + Posesivo + shirt.

* perder ímpetu = lose + momentum, run out of + steam, lose + impetus.

* perder influencia = lose + clout.

* perder interés = lapse, lose + interest.

* perder la cabeza = lose + Posesivo + mind, lose + Posesivo + head, lose + Posesivo + marbles, go + bonkers, fly off + the handle, go (right) off + Posesivo + rocker, go out of + Posesivo + mind, go + soft in the head.

* perder la calma = blow + a fuse.

* perder la chaveta = go + bonkers, go (right) off + Posesivo + rocker, go + berserk, go + postal, go + haywire.

* perder la chaveta por = have + a crush on.

* perder la compostura = lose + Posesivo + balance, break down + in disarray.

* perder la conciencia = lose + Posesivo + consciousness, pass out.

* perder la cordura = lose + Posesivo + sanity.

* perder la credibilidad = lose + face.

* perder la cuenta (de) = lose + count (of).

* perder la esperanza = despair, throw in + the towel, give up + hope, throw in/up + the sponge.

* perder la fe = lose + Posesivo + faith.

* perder la identidad de uno = lose + Posesivo + identity.

* perder la ilusión = lose + heart.

* perder la motivación = lose + motivation.

* perder la noción del tiempo = lose + track of time, lose + all notion of time, lose + all sense of time.

* perder la oportunidad = miss + the boat.

* perder la paciencia = lose + Posesivo + temper.

* perder la pista de = lose + track of.

* perder la presión = depressurise [depressurize, -USA].

* perder la razón = lose + Posesivo + sanity.

* perder las facultades = lose + Posesivo + faculties.

* perder la sincronización = get out of + step.

* perder las riendas = go + berserk, go + postal, go + crazy.

* perder la timidez con = warm up to.

* perder la vida = lose + Posesivo + life.

* perder la virginidad = lose + Posesivo + virginity.

* perder la visión = lose + Posesivo + sight.

* perder la vista = become + blind.

* perder la voz = lose + Posesivo + voice.

* perder los estribos = lose + Posesivo + cool, fly off + the handle, lose + Posesivo + head, go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.

* perder los nervios = lose + Posesivo + cool, fly off + the handle, lose + Posesivo + head.

* perder los papeles = lose + control (of), lose + Posesivo + cool, lose + Posesivo + head, fly off + the handle, freak out, flip out.

* perder nota = lose + marks.

* perder para siempre = lose to + posterity.

* perder peso = lose + weight.

* perder poder = lose + power.

* perder prestigio = lose + face.

* perder propiedades = lose + property.

* perder protagonismo = fade into + the background.

* perderse = go astray, get + lost, lose + Posesivo + way, go + missing, miss out on, slip through + the cracks, get out of + Posesivo + depth, wander off + route, disorient, disorientate, wander off + track, lose + Posesivo + bearings.

* perderse entre el gentío = lose + Reflexivo + amid the crowd.

* perderse entre la muchedumbre = lose + Reflexivo + amid the crowd.

* perderse entre la multitud = lose + Reflexivo + amid the crowd.

* perder sentido = lose + purpose.

* perderse por = wander through.

* perderse por los caminos secundarios = go + off-road.

* perderse una clase = miss + class.

* perder terreno = lose + ground.

* perder tiempo = waste + time, lose + time.

* perder (toda/la) esperanza = abandon + (all) hope.

* perder una batalla = lose + battle.

* perder una guerra = lose + war.

* perder un amigo = lose + a friend.

* perder una oportunidad = miss + opportunity, lose + opportunity, miss + chance, waste + opportunity.

* perder una venta = lose + sale.

* perder una votación = outvote.

* perder un objeto personal = lose + property.

* perder un partido = lose + match.

* perder valor = lose + Posesivo + value.

* perder ventas = lose + sales.

* perder vigor = run out of + steam, lose + steam.

* perder vitalidad = run out of + steam.

* por probar nada se pierde = nothing ventured, nothing gained.

* que no se puede uno perder = unmissable.

* que pierde agua = leaking, leaky [leakier -comp., leakiest -sup].

* salir perdiendo = victimise [victimize, -USA], come off + worst, lose out, compare + unfavourably, lose + neck, be a little worse off.

* salir sin ganar ni perder = break + even.

* se pierda o se gane = win or lose.

* sin perder de vista = with an eye on.

* sin perder un (solo) minuto = without a moment wasted, without a wasted moment, without a minute wasted, without a wasted minute.

* sin tiempo que perder = without a minute to spare.

* tener todas las de perder = fight + a losing battle.

* un arte que se está perdiendo = a dying art.

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) ( extraviar) <llaves/documento/guante> to lose

b) <señal/imagen/contacto> to lose

2) ( ser la ruina de)

lo perdió la curiosidad — his curiosity was his undoing o his downfall

3)

a) <dinero/propiedad/cosecha> to lose

con preguntar no se pierde nada — we've/you've nothing to lose by asking, there's no harm in asking

más se perdió en la guerra — (fr hecha) it's not the end of the world

b) <derecho/trabajo> to lose

c) <brazo/sangre/vista> to lose

el susto le hizo perder el habla — the fright rendered him speechless

perder la vida — to lose one's life, to perish; cabeza, vista II, III

d) <hijo/marido> to lose

4)

a) <interés/entusiasmo/paciencia> to lose

no hay que perder el ánimo — you mustn't lose heart

yo no pierdo las esperanzas — I'm not giving up hope

llegas tarde, para no perder la costumbre — (iró) you're late, just for a change (iro)

perder la práctica/la costumbre — to get out of practice/the habit

tienes que perderles el miedo a los aviones — you have to get over o to overcome your fear of flying

perder el equilibrio — to lose one's balance

perder el conocimiento — to lose consciousness, to pass out

b) <fuerza/intensidad/calor/altura> to lose

perder el ritmo — (Mús) to lose the beat; ( en trabajo) to get out of the rhythm

c) <peso/kilos> to lose

5)

a) <autobús/tren/avión> to miss

b) <ocasión/oportunidad> to miss

sin perder detalle — without missing any detail

c) < tiempo> to waste

no me hagas perder (el) tiempo! — don't waste my time!

no hay tiempo que perder — there's no time to lose

no pierdas (el) tiempo intentándolo — don't waste your time trying

llámalo sin perder un minuto — call him immediately

perdimos dos días por lo de la huelga — we lost two days because of the strike

6)

a) <guerra/pleito/partido> to lose

b) <curso/año> to fail; < examen> (Ur) to fail

7) <agua/aceite/aire> to lose
2.
perder vi

1) ( ser derrotado) to lose

no sabes perder — you're a bad loser

perdieron 3 a 1 — they lost 3-1

llevar las de perder — to be onto a loser

la que sale perdiendo soy yo — I'm the one who loses out o comes off worst

2)

a) cafetera/tanque to leak

b) (RPl) color ( aclararse) to fade

3)

echar(se) a perder — ver echar I 1) a), echarse I 1) a)
3.
perderse v pron

1)

a) ( extraviarse) persona/objeto to get lost; (+ me/te/le etc)

se le perdió el dinero — he's lost the money

que no se te pierda — don't lose it

¿y a tí que se te ha perdido por allí? — whatever possessed you to go there

no hay por dónde perderse — (Chi fam) there's no question about it

b) ( desaparecer) to disappear

se perdió entre la muchedumbre — she disappeared into the crowd

c) (en tema, conversación)

cuando se ponen a hablar rápido me pierdo — when they start talking quickly I get lost

las cifras son tan enormes que uno se pierde — the figures are so huge that they start to lose all meaning

empieza otra vez, ya me perdí — start again, you've lost me already

d) ( en espacio)

los sillones se pierden en ese salón — the armchairs are rather lost in the sitting room

2) <fiesta/película/espectáculo> to miss

no te perdiste nada — you didn't miss anything

3) persona

a) ( acabar mal) to get into trouble, lose one's way (liter)

b) (Per fam) ( prostituirse) to go on the streets (colloq)

* * *

= lose, misplace, forfeit, mislay, lose out, miss, suffer + loss.

Ex: One of the hardest tasks of a curator is to make a precis of the information about a particular object without losing any essential information.

Ex: This article discusses the common abuses of circulation privileges by a few faculty members: removing books from the library without checking them out; misplacing books after they have been checked out; and failing to return books when needed by others = Este artículo analiza los abusos comunes de los privilegios de préstamo por parte de unos pocos profesores: coger libros de la biblioteca sin sacarlos en préstamo, perder libros tras haberlos sacados en préstamo y no dever libros cuando otros los necesitan.

Ex: In addition, it enables the library to respond to the needs of the new popular culture without forfeiting its traditional cultural purpose.

Ex: Workflow systems automate business processes, such as the management of a housing benefit claim, to ensure all tasks are completed on time and no information can be lost or mislaid.

Ex: Libraries, in the crush to pay journal invoices, are losing out, as other services as well as staffing and pay all end up unfunded = Las bibliotecas, ante la presión de tener que pagar las facturas de las revistas, salen perdiendo ya que otros servicios así como el personal y los salarios terminanan todos con insuficientes fondos.

Ex: Thus the browser may miss valuable items, although some browsers will find browsing a perfectly adequate method of gauging the extent of a library collection.

Ex: They played their third game of the season today and suffered another loss but the team continues to improve.

* echar a perder = ruin, bungle, bring out + the worst in, cast + a blight on, blight, go off.

* echarlo todo a perder = upset + the applecart.

* echar + Posesivo + planes a perder = upset + Posesivo + plans.

* ganar cuando todo parece estar perdido = victory from the jaws of defeat.

* hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.

* hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.

* hacer perder el sentido a = make + nonsense of.

* hacer perder la agilidad física = stale.

* hacer perder la agilidad mental = stale.

* hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.

* hacer que Alguien pierda el empleo = put + Nombre + out of work.

* hacer que pierda el interés = take + the shine off things.

* llevar todas las de perder = odds + be stacked against, not have a leg to stand on.

* lo que se gana por un lado se pierde por otro = swings and roundabouts.

* lo que se pierda en una cosa se gana en la otra = what you lose on the swings you gain on the roundabouts.

* ni ganar ni perder = break + even.

* no perder de vista = keep + an eye on, keep + a beady eye on, keep in + sight.

* no perder el ánimo = keep + Posesivo + chin up.

* no perder el control = stay on top of, stay on + top of things, keep on + top of things, be on top of things.

* no perder el trabajo = stay in + work.

* no perder la cabeza = keep + a cool head, remain + cool-headed, play it + cool.

* no perder la calma = keep + a cool head, remain + cool-headed, play it + cool.

* no perderse = keep on + the right track.

* no perderse en/por = find + Posesivo + way round/through.

* no perderse mucho = be no great loss.

* no perderse nada = be no great loss.

* no tener nada que perder = have + nothing to lose.

* perder agua = lose + water, leak.

* perder Algo = take + Nombre + out of + Posesivo + hands.

* perder confianza = lose + confidence (in).

* perder contacto con la realidad = lose + touch with reality.

* perder control = lose + control (of).

* perder credibilidad = destroy + credence.

* perder de vista = lose from + sight, drop from + sight, lose + sight of.

* perder de vista el hecho de que = lose + sight of the fact that.

* perder eficacia = lose + clout.

* perder el alma = lose + Posesivo + soul.

* perder el ánimo = lose + heart.

* perder el apetito = lose + Posesivo + appetite.

* perder el atractivo = lose + Posesivo + allure, lose + Posesivo + savour.

* perder el color = fade.

* perder el conocimiento = lose + Posesivo + senses, pass out, lose + Posesivo + consciousness.

* perder el contacto con = lose + touch with.

* perder el control = slip beyond + the grasp of, lose + Posesivo + grip, run + amok, sweep + Nombre + off + Posesivo + feet, go to + pieces, go + wild.

* perder el control de Algo = get out of + hand.

* perder el control de la situación = things + get out of hand.

* perder el culo = go into + raptures.

* perder el encanto = lose + Posesivo + allure, lose + Posesivo + savour, lose + Posesivo + shine.

* perder el entusiasmo = lose + heart.

* perder el equilibrio = lose + Posesivo + balance.

* perder el favor de = lose + popularity with.

* perder el hábito = lose + the habit.

* perder el hilo = lose + the plot, lose + the thread.

* perder el interés = pall.

* perder el juicio = lose + Posesivo + sanity.

* perder el norte = be off course, fly off + course.

* perder el pie = lose + Posesivo + footing.

* perder el rumbo = be off course, fly off + course.

* perder el sentido = faint, lose + Posesivo + senses, lose + Posesivo + consciousness, pass out.

* perder el sentido del humor = lose + sense of humour.

* perder el sueño por = lose + sleep over/on.

* perder el tiempo = dawdle, mess around, pissing into the wind, mess about, faff (about/around), pootle, sit + idle, muck around/about, piddle around.

* perder el tiempo, hacer esto y aquello de un modo relajado = piddle around.

* perder el valor = lose + Posesivo + nerve.

* perder entusiasmo = lose + enthusiasm.

* perder esperanza = lose + hope.

* perder fuerza = lose + power, lose + steam.

* perder gas = lose + steam.

* perder hasta la camisa = lose + Posesivo + shirt.

* perder ímpetu = lose + momentum, run out of + steam, lose + impetus.

* perder influencia = lose + clout.

* perder interés = lapse, lose + interest.

* perder la cabeza = lose + Posesivo + mind, lose + Posesivo + head, lose + Posesivo + marbles, go + bonkers, fly off + the handle, go (right) off + Posesivo + rocker, go out of + Posesivo + mind, go + soft in the head.

* perder la calma = blow + a fuse.

* perder la chaveta = go + bonkers, go (right) off + Posesivo + rocker, go + berserk, go + postal, go + haywire.

* perder la chaveta por = have + a crush on.

* perder la compostura = lose + Posesivo + balance, break down + in disarray.

* perder la conciencia = lose + Posesivo + consciousness, pass out.

* perder la cordura = lose + Posesivo + sanity.

* perder la credibilidad = lose + face.

* perder la cuenta (de) = lose + count (of).

* perder la esperanza = despair, throw in + the towel, give up + hope, throw in/up + the sponge.

* perder la fe = lose + Posesivo + faith.

* perder la identidad de uno = lose + Posesivo + identity.

* perder la ilusión = lose + heart.

* perder la motivación = lose + motivation.

* perder la noción del tiempo = lose + track of time, lose + all notion of time, lose + all sense of time.

* perder la oportunidad = miss + the boat.

* perder la paciencia = lose + Posesivo + temper.

* perder la pista de = lose + track of.

* perder la presión = depressurise [depressurize, -USA].

* perder la razón = lose + Posesivo + sanity.

* perder las facultades = lose + Posesivo + faculties.

* perder la sincronización = get out of + step.

* perder las riendas = go + berserk, go + postal, go + crazy.

* perder la timidez con = warm up to.

* perder la vida = lose + Posesivo + life.

* perder la virginidad = lose + Posesivo + virginity.

* perder la visión = lose + Posesivo + sight.

* perder la vista = become + blind.

* perder la voz = lose + Posesivo + voice.

* perder los estribos = lose + Posesivo + cool, fly off + the handle, lose + Posesivo + head, go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.

* perder los nervios = lose + Posesivo + cool, fly off + the handle, lose + Posesivo + head.

* perder los papeles = lose + control (of), lose + Posesivo + cool, lose + Posesivo + head, fly off + the handle, freak out, flip out.

* perder nota = lose + marks.

* perder para siempre = lose to + posterity.

* perder peso = lose + weight.

* perder poder = lose + power.

* perder prestigio = lose + face.

* perder propiedades = lose + property.

* perder protagonismo = fade into + the background.

* perderse = go astray, get + lost, lose + Posesivo + way, go + missing, miss out on, slip through + the cracks, get out of + Posesivo + depth, wander off + route, disorient, disorientate, wander off + track, lose + Posesivo + bearings.

* perderse entre el gentío = lose + Reflexivo + amid the crowd.

* perderse entre la muchedumbre = lose + Reflexivo + amid the crowd.

* perderse entre la multitud = lose + Reflexivo + amid the crowd.

* perder sentido = lose + purpose.

* perderse por = wander through.

* perderse por los caminos secundarios = go + off-road.

* perderse una clase = miss + class.

* perder terreno = lose + ground.

* perder tiempo = waste + time, lose + time.

* perder (toda/la) esperanza = abandon + (all) hope.

* perder una batalla = lose + battle.

* perder una guerra = lose + war.

* perder un amigo = lose + a friend.

* perder una oportunidad = miss + opportunity, lose + opportunity, miss + chance, waste + opportunity.

* perder una venta = lose + sale.

* perder una votación = outvote.

* perder un objeto personal = lose + property.

* perder un partido = lose + match.

* perder valor = lose + Posesivo + value.

* perder ventas = lose + sales.

* perder vigor = run out of + steam, lose + steam.

* perder vitalidad = run out of + steam.

* por probar nada se pierde = nothing ventured, nothing gained.

* que no se puede uno perder = unmissable.

* que pierde agua = leaking, leaky [leakier -comp., leakiest -sup].

* salir perdiendo = victimise [victimize, -USA], come off + worst, lose out, compare + unfavourably, lose + neck, be a little worse off.

* salir sin ganar ni perder = break + even.

* se pierda o se gane = win or lose.

* sin perder de vista = with an eye on.

* sin perder un (solo) minuto = without a moment wasted, without a wasted moment, without a minute wasted, without a wasted minute.

* sin tiempo que perder = without a minute to spare.

* tener todas las de perder = fight + a losing battle.

* un arte que se está perdiendo = a dying art.

* * *

perder [E8 ]

vt

A

1 (extraviar) ‹llaves/documento/guante› to lose

he perdido su dirección I've lost her address

perdió las tijeras y se pasó una hora buscándolas she mislaid o lost the scissors and spent an hour looking for them

me perdiste la página you lost my place o page

perdí a mi marido en la muchedumbre I lost my husband in the crowd

no pierdas de vista al niño don't let the child out of your sight

hilo

2 ‹señal/imagen/contacto› to lose

hemos perdido el contacto con el avión we've lost contact with the plane

B

(ser la ruina de): lo perdió la curiosidad his curiosity was his undoing o his downfall

C

1 ‹dinero/propiedad/cosecha› to lose

perdió mil pesos jugando al póker she lost a thousand pesos playing poker

perdió una fortuna en ese negocio he lost a fortune in o on that deal

con preguntar no se pierde nada we've/you've nothing to lose by asking, there's no harm in asking, we/you can but ask

más se perdió en la guerra ( fr hecha); things could be worse!, worse things happen at sea, it's not the end of the world

terreno² (↑ terreno (2))

2 ‹derecho/trabajo› to lose

si te vas pierdes el lugar en la cola if you go away you lose your place in the line ( AmE) o ( BrE) queue

3 ‹ojo/brazo› to lose; ‹vista/oído› to lose

ha perdido mucho peso/mucha sangre she's lost a lot of weight/blood

el susto le hizo perder el habla the fright rendered him speechless

perder la vida to lose one's life, to perish

cabeza

4 ‹hijo/marido› to lose

perder un niño or un bebé (en el embarazo) to lose a baby, to have a miscarriage

D

1 ‹interés/entusiasmo› to lose; ‹paciencia› to lose

no hay que perder el ánimo you mustn't lose heart

yo no pierdo las esperanzas I'm not giving up hope

he perdido la costumbre de levantarme temprano I've got(ten) out of o I've lost the habit of getting up early

llegas tarde, para no perder la costumbre ( iró); you're late, just for a change ( iro)

trata de no perder la práctica try not to get out of practice

tienes que perderles el miedo a los aviones you have to get over o to overcome your fear of flying

perder el equilibrio to lose one's balance

perder el conocimiento to lose consciousness, to pass out

2 ‹fuerza/intensidad/calor› to lose

el avión empezó a perder altura the plane began to lose height

perder el ritmo ( Mús) to lose the beat

estás trabajando muy bien, no pierdas el ritmo you're working well, keep it up!

3 ‹peso/kilos› to lose

E

1 ‹autobús/tren/avión› to miss

2 ‹ocasión› to miss

sería tonto perder esta estupenda oportunidad it would be stupid to miss o to pass up this marvelous opportunity

no pierde oportunidad de recordarnos cuánto le debemos he never misses a chance to remind us how much we owe him

3 ‹tiempo›

¡no me hagas perder (el) tiempo! don't waste my time!

no hay tiempo que perder there's no time to lose

no pierdas (el) tiempo, no lo vas a convencer don't waste your time, you're not going to convince him

llámalo sin perder un minuto call him immediately

perdimos dos días por lo de la huelga we lost two days because of the strike

F

1 ‹guerra/pleito› to lose; ‹partido› to lose

2 ‹curso/año› to fail

perder un examen (Ur); to fail an exam

G ‹agua/aceite/aire› to lose

el coche pierde aceite the car has an oil leak o is losing oil

el globo perdía aire air was escaping from the balloon

■ perder

vi

A (ser derrotado) to lose

perdimos por un punto we lost by one point

no sabes perder you're a bad loser

no discutas con él porque llevas las de perder don't argue with him because you'll lose

la que sale perdiendo soy yo I lose out o come off worst

B

1 ( RPl) «cafetera/tanque» to leak

2 «color» (aclararse) to fade; (tiñiendo otras prendas) to run

C

echar(se) a perder ver echar vt Sense I A 1. (↑ echar), echar v pron Sense I A 1. (↑ echar)

■ perderse

v pron

A

1 (extraviarse) «persona/objeto» to get lost

siempre me pierdo en esta ciudad I always get lost in this town

no te pierdas, llámanos de vez en cuando don't lose touch, call us now and then

(+ me/te/le etc): se le perdió el dinero he's lost the money

guárdalo bien para que no se te pierda keep it safe so you don't lose it

no hay por dónde perderse ( Chi fam); there's no question about it

2 (desaparecer) to disappear

se perdió entre la muchedumbre she disappeared into the crowd

3

(en un tema, una conversación): cuando se ponen a hablar rápido me pierdo when they start talking quickly I get lost

me distraje un momento y me perdí my attention wandered for a moment and I lost the thread

las cifras son tan enormes que uno se pierde the figures are so huge that they start to lose all meaning

empieza otra vez, ya me perdí start again, you've lost me already

4

(en una prenda, un espacio): te pierdes en ese vestido you look lost in that dress

los sillones quedan perdidos en ese salón tan grande the armchairs are rather lost in such a big sitting room

B ‹fiesta/película/espectáculo› to miss

no te perdiste nada you didn't miss anything

te perdiste una excelente oportunidad de callarte la boca ( hum); you could have kept your big mouth shut ( colloq)

C «persona»

1 (acabar mal) to get into trouble, lose one's way ( liter)

2 ( Per fam) (prostituirse) to go on the streets o the game ( colloq)

* * *

perder ( conjugate perder) verbo transitivo
1 ( en general) to lose;
◊ perdí el pasaporte I lost my passport;

quiere perder peso he wants to lose weight;
con preguntar no se pierde nada we've/you've nothing to lose by asking;
perder la vida to lose one's life, to perish;
See also→ cabeza 1 e, vista 2 3;
yo no pierdo las esperanzas I'm not giving up hope;
perder la práctica to get out of practice;
perder el equilibrio to lose one's balance;
perder el conocimiento to lose consciousness, to pass out;
perder el ritmo (Mús) to lose the beat;

( en trabajo) to get out of the rhythm
2
a) ‹autobús/tren/avión› to miss

b) ‹ocasión/oportunidad› to miss;

◊ sin perder detalle without missing any detail

c) ‹ tiempo› to waste;

◊ ¡no me hagas perder (el) tiempo! don't waste my time!;

no hay tiempo que perder there's no time to lose
3
a) ‹guerra/pleito/partido› to lose

b) ‹curso/año› to fail;

‹ examen› (Ur) to fail
4 ‹agua/aceite/aire› to lose
verbo intransitivo
1 ( ser derrotado) to lose;
◊ perdieron 3 a 1 they lost 3-1;

no sabes perder you're a bad loser;
llevar las de perder to be onto a loser;
la que sale perdiendo soy yo I'm the one who loses out o comes off worst
2 [cafetera/tanque] to leak
3
◊ echar(se) a perder ver echar I 1a, echarse 1a

perderse verbo pronominal
1 [persona/objeto] to get lost;
◊ siempre me pierdo en esta ciudad I always get lost in this town;

se le perdió el dinero he's lost the money;
cuando se ponen a hablar rápido me pierdo when they start talking quickly I get lost
2 ‹fiesta/película/espectáculo› to miss
perder
I verbo transitivo
1 (un objeto) to lose
2 (un medio de transporte) to miss
3 (el tiempo) to waste
4 (oportunidad) to miss ➣ Ver nota en miss
5 (cualidad, costumbre, sentido) to lose: tienes que perder tus miedos, you have to overcome your fears
6 (agua, aceite) to leak
II verbo intransitivo
1 (disminuir una cualidad) to lose
2 (estropear) to ruin, go off
3 (en una competición, batalla) to lose
♦ Locuciones: echar (algo) a perder, to spoil (sthg)
llevar las de perder, to be onto a loser
' perder' also found in these entries:
Spanish:
adormecerse
- aflojar
- baño
- borda
- brújula
- cabeza
- cabo
- clarear
- conciencia
- conocimiento
- costumbre
- cuenta
- declinar
- descuidarse
- desesperarse
- desfallecer
- desgracia
- desinflarse
- desnaturalizar
- despedirse
- despintar
- despistar
- destinada
- destinado
- desvanecerse
- deteriorarse
- distraerse
- don
- enloquecer
- estribo
- facultad
- flaquear
- granizada
- hilo
- infortunio
- innecesaria
- innecesario
- interés
- joderse
- juicio
- llevar
- norte
- papel
- pasarse
- peso
- razón
- resbalar
- rumbo
- saber
- sentida
English:
avoid
- balance
- black out
- blow
- boat
- bound
- break
- bungle
- cool
- course
- crush
- danger
- dawdle
- decline
- dignity
- dilly-dally
- erode
- even
- face
- fade
- fiddle around
- flag
- footing
- forfeit
- freak out
- gamble away
- gazump
- ground
- grow out of
- handle
- hang about
- hang around
- heart
- keep
- leak
- lose
- mislay
- miss
- muck about
- muck around
- muck up
- pall
- piece
- pot
- rack
- rag
- reason
- rise
- risk
- shape

* * *

perder

♦ vt

1. [extraviar] to lose;

he perdido el paraguas I've lost my umbrella

2. [dejar de tener] [dinero, amigo, empleo, interés] to lose;

he perdido el contacto con ellos I've lost touch with them;

la policía ha perdido la pista o [m5] el rastro de los secuestradores the police have lost track of the kidnappers;

no sé nada de Ana, le he perdido la pista o [m5] el rastro I don't know anything about Ana, I've lost touch with her;

el accidente le hizo perder la visión he lost his sight in the accident;

ya hemos perdido toda esperanza de encontrarlo we've now given up o lost all hope of finding him;

he perdido bastante práctica I'm rather out of practice;

perder el equilibrio/la memoria to lose one's balance/memory;

perder peso to lose weight;

perder el miedo/el respeto a alguien to lose one's fear of/respect for sb;

cientos de personas perdieron la vida hundreds of people lost their lives;

no tienes/tiene/ etc[m5]. nada que perder you have/he has/ etc nothing to lose;

Comp
Esp
más se perdió en Cuba o [m5] en la guerra it's not as bad as all that, it's not the end of the world

3. [ser derrotado en] [batalla, partido, campeonato, elecciones] to lose;

este error podría hacerle perder el partido this mistake could lose her the game

4. [desperdiciar] [tiempo] to waste;
[oportunidad, ocasión] to miss;
no pierdas el tiempo con o [m5] en tonterías don't waste your time on nonsense like that;

he perdido toda la mañana en llamadas de teléfono I've wasted all morning making phone calls;

no pierda la ocasión de ver esta fantástica película don't miss this wonderful movie;

no hay tiempo que perder there's no time to lose

5. [no alcanzar] [tren, vuelo, autobús] to miss

6. [tener un escape de] [agua] to lose, to leak;

la bombona pierde aire air is escaping from the cylinder;

ese camión va perdiendo aceite that truck o Br lorry is losing o leaking oil

7. [perjudicar] to be the ruin of;

le pierde su pasión por el juego his passion for gambling is ruining him

8. Urug [examen] to fail

♦ vi

1. [salir derrotado] to lose;

perder al póquer/billar to lose at poker/billiards;

perdimos (por) dos a cero we lost Br two-nil o US two-zero;

no te pelees con él, que llevas las de perder don't get into a fight with him, you're bound to lose;

sabe/no sabe perder he's a good/bad loser;

salir perdiendo to lose out, to come off worse

2. [empeorar] to go downhill;

este restaurante ha perdido mucho this restaurant has really gone downhill;

estas alfombras pierden bastante al lavarlas these rugs don't wash very well

3. [tener un escape] [de agua, aceite] to have a leak;

esa bombona pierde that gas cylinder is leaking;

una de las ruedas pierde por la válvula the air's coming out of one of the tyres

4. [en frases]
echar algo a perder to spoil sth;

echarse a perder [alimento] to spoil, Br to go off

♦ See also the pronominal verb perderse

* * *

perder

I v/t

1 objeto lose;

¡piérdete! get lost!;

no te lo pierdas película, acontecimiento don’t miss it;

no tener nada que perder have nothing to lose

2 tren, avión etc miss

3 el tiempo waste

II v/i lose;

echar a perder ruin;

echarse a perder de alimento go bad;

llevar o

tener las de perder be at a disadvantage;

salir perdiendo come off worst

* * *

perder {56} vt

1) : to lose

2) : to miss

perdimos la oportunidad: we missed the opportunity

3) : to waste (time)

perder vi

: to lose

♦ See also the reflexive verb perderse

* * *

perder vb

1. (en general) to lose [pt. & pp. lost]

he perdido las llaves I've lost my keys

deberías perder peso you should lose weight

2. (tren, avión, oportunidad, etc) to miss

he perdido el autobús I've missed the bus

3. (tiempo) to waste

estás perdiendo el tiempo you're wasting your time

4. (líquido, gas) to leak

la caldera pierde agua the boiler is leaking

echar a perder algo to ruin something / to spoil something

echarse a perder to go off / to go bad

Spanish-English dictionary > perder
4 caer

v.

1 to fall.

tropezó y cayó al suelo she tripped and fell (over o down)

caer de un tejado/árbol to fall from a roof/tree

caer rodando por la escalera to fall down the stairs

dejar caer algo to drop something (objeto)

María cayó por las gradas Mary fell down the stairs.

2 to fall (rain, snow).

cayeron cuatro gotas there were a few spots of rain

3 to go down, to set (sun).

al caer el día o la tarde at dusk

al caer el sol at sunset

4 to fall for it.

5 to drop in (to visit). ( Latin American Spanish)

Se me cayó el vaso I dropped the glass.

6 to decrease, to decline, to fall, to drop.

La presión barométrica cayó The barometric pressure decreased=fell.

7 to drop it.

Se me cayó I dropped it.

8 to fall on, to drop on, to fall over.

Me cayó una gota de lluvia A raindrop fell on me.

9 to crash on.

Se me cayó el sistema The system crashed on me.

* * *

CAER

CONJUGACIÓN

Present Indicative

caigo, caes, cae, caemos, caéis, caen.

Past Indicative

caí, caíste, cayó, caímos, caísteis, cayeron.

Present Subjunctive

caiga, caigas, caiga, caigamos, caigáis, caigan.

Imperfect Subjunctive

cayera, cayeras, cayera, cayéramos, cayerais, cayeran;

cayese, cayeses, cayese, cayésemos, cayeseis, cayesen.

Future Subjunctive

cayere, cayeres, cayere, cayéremos, cayereis, cayeren.

Imperative

cae (tú), caiga (él/Vd.), caigamos (nos.), caed (vos.), caigan (ellos/Vds.).

* * *

verb

1) to fall

2) drop

3) hang

•

- caerse
- caer bien
- caer mal
* * *
Para las expresiones caer en la cuenta, caer en desuso, caer en el olvido, caer enfermo, caer redondo, caerse de risa, ver la otra entrada.
1. VERBO INTRANSITIVO

1) [persona, objeto]

a) [desde la posición vertical] to fall

me hice daño al caer — I fell and hurt myself

cayó al suelo y se dio un golpe en la cabeza — he fell to the ground and hit his head

tropezó y cayó de espaldas — she stumbled and fell on her back

cayó muerto de un tiro — he was shot dead

• [hacer] caer algo — to knock sth over

al pasar hizo caer la lámpara — he knocked the lamp over as he brushed past

b) [desde una altura] to fall

cayó de un tercer piso — he fell from the third floor

el niño cayó al río — the child fell into the river

cayó una bomba en el mercado — a bomb fell on the market

el avión cayó al mar — the plane came down in the sea

el coche cayó por un barranco — the car went over a cliff

• [dejar] caer — [+ objeto] to drop; [+ comentario] to slip in

se sobresaltó y dejó caer la bandeja — she gave a start and dropped the tray

dejó caer que estaba buscando otro trabajo — he mentioned that he was looking for another job

• [dejarse] caer — [sobre sofá, cama] to fall; (=visitar) to drop in, drop by

se dejó caer sobre la cama — he fell onto the bed

suele dejarse caer por aquí — he usually drops in {o} by

• caer [sobre] algo/algn — to fall on sth/sb

una gran piedra cayó sobre el tejado — a large stone fell on the roof

cayeron sobre nosotros rocas enormes — huge boulders fell on us

los presos cayeron sobre el guarda — the prisoners fell on the warder

los fotógrafos cayeron sobre ella — the photographers pounced on her

queremos que caiga sobre él todo el peso de la Ley — we want the full weight of the law to be brought to bear on him

- estar al caer

su excarcelación está al caer — his release is imminent {o} is expected any day

el jefe está al caer — the boss will be here any moment

2) [lluvia, helada]

la lluvia caía incesantemente sobre Madrid — the rain was falling continuously on Madrid

cayó un chaparrón — there was a heavy shower

¡qué nevada ha caído! — what a heavy snowfall!, what a heavy fall of snow!

cayó un rayo en la torre — the tower was struck by lightning

3) (=colgar) to hang, fall

es una tela que cae mucho — it's a fabric which hangs {o} falls nicely

le caía un mechón sobre la frente — a lock of hair fell across his forehead

4) (=bajar) [precio, temperatura] to fall, drop

caerá la temperatura por debajo de los veinte grados — the temperature will fall {o} drop below twenty degrees

el dólar cayó más de cinco centavos — the dollar fell over five cents

la bolsa de Nueva York ha vuelto a caer — the New York stock exchange has fallen again
picado 2., 2)
5) (=ser derrotado) [soldados, ejército] to be defeated; [deportista, equipo] to be beaten; [ciudad, plaza] to fall, be captured; [criminal] to be arrested

cayó en la final ante su rival polaco — he was beaten in the final by his Polish rival

ha caído el gobierno — the government has fallen

6) (=morir) to fall, die

muchos cayeron en el campo de batalla — many fell {o} died on the field of battle

cayó como un valiente — he died a hero

cayeron abatidos por las balas — they were killed by the gunfire

- caer como chinches

7)

• caer [en] (=incurrir) —

caer en un engaño — to be tricked

no debemos caer en el triunfalismo — we mustn't give way to triumphalism {o} to crowing over our triumphs

• caer en el [error] de hacer algo — to make the mistake of doing sth

• caer en la [tentación] — to give in {o} yield to temptation

y no nos dejes caer en la tentación — (Biblia) and lead us not into temptation

caer bajo —

¡qué bajo has caído! — [moralmente] how low can you get!, how can you sink so low?; [socialmente] you've certainly come down in the world!
trampa 2)
8) (=darse cuenta)

no caigo — I don't get it *, I don't understand

ya caigo — I see, now I understand, now I get it *

• caer en [que] — to realize that

9) [fecha] to fall, be

su cumpleaños cae en viernes — her birthday falls {o} is on a Friday

¿en qué cae el día de Navidad? — what day is Christmas Day?, what day does Christmas fall on?

10) (=tocar)

el premio gordo ha caído en Madrid — the first prize (in the lottery) {o} the jackpot went to Madrid

• caerle [a algn], le pueden caer muchos años de condena — he could get a very long sentence

le puede caer una multa de 50 dólares — he could get a 50 dollar fine

- ¡la que nos ha caído encima!

11) (=estar situado) to be

¿por dónde cae eso? — whereabouts is that?

eso cae más hacia el este — that lies {o} is further to the east

12)

• caer [dentro] de (=estar comprendido en) —

no cae dentro de mis atribuciones — it is not within my powers

esta cuestión no cae dentro del ámbito de este trabajo — that falls outside the scope of this study

eso cae dentro de la responsabilidad de los ayuntamientos — that falls within the remit of town councils

13) (=causar impresión)

no les caí — CAm I didn't hit it off with them, I didn't get on well with them, they didn't take to me

• caer [bien] a algn, me cae (muy) bien — I (really) like him, I like him (very much)

no me cae nada bien — I don't like him at all

Pedro no le cayó bien a mi padre — Pedro didn't make a very good impression on my father, my father didn't really take to Pedro

• caer [gordo] {o} [fatal] a algn * —

me cae gordo {o} fatal el tío ese — I can't stand that guy

• caer [mal] a algn, me cae mal — I don't like him

14) (=sentar)

a) [información, comentario]

me cayó fatal lo que me dijiste — I was very upset by what you said, what you said really upset me

la noticia cayó como un mazazo — the news was a blow

b) [ropa]

caerle bien a algn — to suit sb

caerle mal a algn — not to suit sb

15) (=terminar)

• al caer la [noche] — at nightfall

• al caer la [tarde] — at dusk

2.

See:

caerse

* * *
1.
verbo intransitivo

1) ( de una altura) to fall; ( de posición vertical) to fall over

caí mal — I fell badly o awkwardly

cayó cuan largo era — he fell flat on his face

el coche cayó por un precipicio — the car went over a cliff

cayó muerto allí mismo — he dropped down dead on the spot

se dejó caer en el sillón/en sus brazos — she flopped into the armchair/fell into his arms

se dejó caer desde el borde del precipicio — he jumped off from the edge of the cliff

el avión cayó en picada or (Esp) en picado — the plane nosedived

cayó en el mar — it came down in the sea

caer parado — (AmL) ( literal) to land on one's feet; ( tener suerte) to fall o land on one's feet

dejar caer algo — < objeto> to drop; < noticia> to let drop o fall; < indirecta> to drop

2) chaparrón/nevada

cayó un chaparrón — it poured down

cayó una fuerte nevada — it snowed heavily

cayó una helada — there was a frost

cayeron unas pocas gotas — there were a few drops of rain

el rayo cayó cerca — the lightning struck nearby

3)

a) cortinas/falda to hang

el pelo le caía suelto hasta la cintura — her hair hung down to her waist

b) terreno to drop

caer en pendiente — to slope down

4)

a) ( incurrir)

caer en algo: no caigas en ese error don't make that mistake; cayó en la tentación de mirar she succumbed to the temptation to look; la obra por momentos cae en lo ridículo at times the play lapses into the ridiculous; caer muy bajo to stoop very low; qué bajo has caído — you've really sunk low this time

b) (en engaño, timo)

todos caímos (en la trampa) — we all fell for it

caer como angelitos — (fam)

cayeron como chinos or angelitos — they swallowed it hook, line and sinker

5) (fam) (entender, darse cuenta)

ah, ya caigo! — ( ya entiendo) oh, now I get it! (colloq); ( ya recuerdo) oh, now I remember

no caigo — I can't think o I'm not sure what (o who etc) you mean

no caí en que tú no tenías llave — I didn't realize o (fam) I didn't click that you didn't have keys

6) ( en un estado)

caer en desuso — palabra to fall into disuse; costumbre to die out

caer en el olvido — to sink into oblivion

caer enfermo — to fall ill

cayó en cama — he took to his bed

7)

a) gobierno/ciudad to fall

caer en poder de alguien — to fall to somebody

b) ( perder el cargo) to lose one's job

se hará una investigación, caiga quien caiga — an inquiry will be held, however many heads have to roll

c) soldado ( morir) to fall, die; ( ser apresado) to be caught

8)

a) desgracia/maldición

caer sobre alguien — to befall somebody (frml or liter)

la que me (te, etc) ha caído encima — (fam)

no sabes la que te ha caído encima — you don't know what's in store for you

b)

al caer la tarde/la noche — at sunset o dusk/nightfall

antes de que caiga la noche — before it gets dark o before nightfall

9) (fam) ( tocar en suerte)

le cayó una pregunta muy difícil — he got a really difficult question

le cayeron tres años (de cárcel) — he got three years (in jail)

el gordo cayó en Bilbao — the jackpot was won by someone in Bilbao

10) (+ compl)

a) ( sentar)

el pescado me cayó mal — the fish didn't agree with me

le cayó muy mal que no la invitaran — she was very upset about not being invited

b) ( en cuestiones de gusto)

tu primo me cae muy bien — I really like your cousin

me cae de gordo or de mal... — (fam) I can't stand him (colloq)

11)

a) (fam) ( presentarse) to show up, turn up (BrE)

de vez en cuando cae or se deja caer por aquí — she drops by o in now and then

estar al caer: los invitados están al caer — the guests will be here any minute o moment (now)

b) ( abalanzarse)

caer sobre alguien — to fall upon o on somebody

caerle encima a alguien — (fam) to pounce o leap on somebody

12)

a) ( estar comprendido)

caer dentro de algo — to fall within something

cae dentro de nuestra jurisdicción — it comes under o falls within our jurisdiction

cae dentro de sus obligaciones — that's one of her duties

b) cumpleaños/festividad to fall on

el 20 cae en (un) domingo — the 20th falls on a Sunday o is a Sunday

¿el 27 (en) qué día cae or en qué cae? — what day's the 27th?

c) (Esp fam) ( estar situado) to be

¿por dónde cae? — whereabouts is that?

13) precios/temperatura to fall, drop

14) (Ven) ( aportar dinero) (fam) to chip in (colloq)

15) (Ven fam) llamada

la llamada no me cayó — I couldn't get through
2.
caerse v pron

1)

a) ( de una altura) to fall; ( de la posición vertical) to fall, to fall over

te vas a caer — you'll fall

me caí por las escaleras — I fell down the stairs

caerse del caballo/de la cama — to fall off one's horse/out of bed

se cayó redondo — (fam) he collapsed in a heap

está que se cae de cansancio — (fam) she's dead on her feet (colloq)

b) (+ me/te/le etc)

oiga, se le cayó un guante — excuse me, you dropped your glove

se me cayó de las manos — it slipped out of my hands

cuidado, no se te vaya a caer — be careful, don't drop it

por poco se me cae el armario encima — the wardrobe nearly fell on top of me

se me están cayendo las medias — my stockings are falling down

caerse con alguien — (Col fam) to go down in somebody's estimation

no tiene/tienen dónde caerse muerto/muertos — (fam) he hasn't/they haven't got a penny to his/their name

se cae por su propio peso or de maduro — it goes without saying

2) ( desprenderse) diente to fall out; hojas to fall off; botón to come off, fall off

se le ha empezado a caer el pelo — he's started to lose his hair

la ropa se le caía a pedazos — her clothes were falling to pieces

* * *

= drop, fall, tumble, slump, take + a tumble.

Ex. The search profile will only be modified periodically as the quality of the set of notifications output from the search drops to unacceptable levels.

Ex. There may be pale drip marks in the neighbourhood of the tranchefiles, where drops of water fell from the deckle or from the maker's hand on to the new-made sheet.

Ex. The form this 'hypothesis' has come to take is easily dismissed as a straw figure and serious consideration of the relation between language diversity and thinking has largely tumbled with it.

Ex. The copy was grubby from use, a paperback with a photographically realistic full-color painting on its cover of an early teenage boy slumped in what looked to me like a corner of a very dirty back alley, a can of Coke in his hand.

Ex. Tourism takes a tumble in Australia due to the global credit crunch.

----

* al caer la noche = at nightfall.

* caer aguanieve = sleet.

* caer al vacío = fall into + the void, fall into + (empty) space.

* caer como chinches = drop like + flies.

* caer como moscas = drop like + flies.

* caer de cabeza = go over + Posesivo + head.

* caer de espaldas = fall on + Posesivo + back.

* caer dentro de = fall within/into, fall into.

* caer dentro de la competencia de = be the province of, fall within + the province of.

* caer de pie = land on + Posesivo + (own two) feet.

* caer deshecho = flake out.

* caer desplomado = slump in + a heap.

* caer en = run + foul of, lapse into, slip into, slide into.

* caer en barbecho = fall on + barren ground, fall on + fallow ground.

* caer en batalla = fall in + battle.

* caer en combate = fall in + action.

* caer en descrédito = come into + disrepute, fall into + disrepute.

* caer en desgracia = fall from + grace, fall into + disfavour, tumble into + disgrace, come into + disrepute, fall into + disrepute, be in the doghouse, fall + foul of.

* caer en desuso = fall into + disuse, fall out of + fashion, go out of + use, lapse, fall into + disfavour, die out, drop from + sight, go out of + favour, pass away, fall into + desuetude, fall into + desuetude, pass into + desuetude, sink into + desuetude, sink into + oblivion.

* caer en el error de = fall into + the error of, blunder into.

* caer en el olvido = fall into + obscurity, fall into + oblivion, fade into + obscurity, fade into + oblivion, blow over.

* caer enfermo = become + ill, fall + ill, get + sick.

* caer en forma de cascada = cascade.

* caer en gracia = take + a fancy to, take + a shine to, take + a liking to.

* caer en la cuenta = dawn on, wise up, the penny dropped, suss (out).

* caer en la cuenta de = realise [realize, -USA].

* caer en la nada = fall into + the void, fall into + (empty) space.

* caer en la oscuridad = fall into + obscurity, sink into + oblivion, sink into + obscurity, fade into + obscurity, fade into + oblivion.

* caer en la tentación = fall into + temptation.

* caer en la trampa = fall into + the trap, fall for + it, fall into + the snare.

* caer en manos de = fall into + the hands of.

* caer en manos enemigas = fall into + enemy hands.

* caer en oídos sordos = fall on + deaf ears, meet + deaf ears.

* caer en picado = plummet, swoop, take + a nosedive, nosedive.

* caer en redondo = flake out, lose + Posesivo + consciousness, pass out, keel over.

* caer en terreno baldío = fall on + barren ground, fall on + fallow ground.

* caer en terreno pedregoso = fall on + stony ground.

* caer en una broma = fall for + a joke, fall for + it.

* caer en una trampa = tumble into + pitfall.

* caer en un hábito = lapse into + habit.

* caer fuera de = fall outside, lie beyond.

* caer fuera del alcance de = fall outside + the scope of.

* caer fuera de las responsabilidades de = be on the outer fringes of.

* caer fuera del interés de = lie outside + the scope of.

* caer fuera del interés de uno = fall outside + Posesivo + interest.

* caer fuera del objetivo de = fall outside + the scope of.

* caer hecho polvo = flake out.

* caer mal = rub + Nombre + up the wrong way.

* caer por selección = drop.

* caer presa de = fall + prey to, be prey of.

* caerse = fall out, fall off, tumble down, topple over, come + a cropper, go down, fall over, take + a tumble.

* caerse a = topple onto.

* caerse bien = hit it off.

* caerse colándose por = fall through.

* caerse de = fall off of.

* caerse de bruces = fall + flat on + Posesivo + face.

* caerse de la cama = roll out of + bed.

* caerse hacia atrás = fall backwards.

* caerse hacia delante = fall forward.

* caérsele la baba por = go + gaga (over).

* caerse muerto = drop + dead.

* caerse recondo = pass out.

* caerse redondo = keel over, flake out, lose + Posesivo + consciousness.

* caer sobre = fall onto.

* caer un chaparrón = the skies + open up.

* caer un diluvio = the skies + open up.

* cayéndose a pedazos = disintegrating.

* comprar hasta caer muerto = shop 'til you drop.

* dejar caer = drop, dump.

* dejar caer insinuaciones = throw + hints.

* dejar caer una indirecta = drop + a hint.

* dejarse caer = drop by, drop in, slump, droop, mosey.

* empezar a caer en picado = hit + the skids, be on the skids.

* hacer caer = oust.

* maná caído del cielo = manna from heaven.

* no caer bien = not take + kindly to, not take + kindly to.

* no caer en buenas manos = fall into + the wrong hands.

* noche + caer = night + fall.

* no tener donde caerse muerto = not have two pennies to rub together.

* palabras + caer en + saco roto = words + fall on + deaf ears.

* precio + caer = price + fall.

* recesión + caer en = recession + set in.

* salir y caer = fall out (of).

* sistema + caerse = system + crash.

* telón + caer = curtain + fall.

* trabajar hasta caer muerto = work + Reflexivo + to the ground, work + Reflexivo + to death.

* volver a caer (en) = relapse (into).

* * *
1.
verbo intransitivo

1) ( de una altura) to fall; ( de posición vertical) to fall over

caí mal — I fell badly o awkwardly

cayó cuan largo era — he fell flat on his face

el coche cayó por un precipicio — the car went over a cliff

cayó muerto allí mismo — he dropped down dead on the spot

se dejó caer en el sillón/en sus brazos — she flopped into the armchair/fell into his arms

se dejó caer desde el borde del precipicio — he jumped off from the edge of the cliff

el avión cayó en picada or (Esp) en picado — the plane nosedived

cayó en el mar — it came down in the sea

caer parado — (AmL) ( literal) to land on one's feet; ( tener suerte) to fall o land on one's feet

dejar caer algo — < objeto> to drop; < noticia> to let drop o fall; < indirecta> to drop

2) chaparrón/nevada

cayó un chaparrón — it poured down

cayó una fuerte nevada — it snowed heavily

cayó una helada — there was a frost

cayeron unas pocas gotas — there were a few drops of rain

el rayo cayó cerca — the lightning struck nearby

3)

a) cortinas/falda to hang

el pelo le caía suelto hasta la cintura — her hair hung down to her waist

b) terreno to drop

caer en pendiente — to slope down

4)

a) ( incurrir)

caer en algo: no caigas en ese error don't make that mistake; cayó en la tentación de mirar she succumbed to the temptation to look; la obra por momentos cae en lo ridículo at times the play lapses into the ridiculous; caer muy bajo to stoop very low; qué bajo has caído — you've really sunk low this time

b) (en engaño, timo)

todos caímos (en la trampa) — we all fell for it

caer como angelitos — (fam)

cayeron como chinos or angelitos — they swallowed it hook, line and sinker

5) (fam) (entender, darse cuenta)

ah, ya caigo! — ( ya entiendo) oh, now I get it! (colloq); ( ya recuerdo) oh, now I remember

no caigo — I can't think o I'm not sure what (o who etc) you mean

no caí en que tú no tenías llave — I didn't realize o (fam) I didn't click that you didn't have keys

6) ( en un estado)

caer en desuso — palabra to fall into disuse; costumbre to die out

caer en el olvido — to sink into oblivion

caer enfermo — to fall ill

cayó en cama — he took to his bed

7)

a) gobierno/ciudad to fall

caer en poder de alguien — to fall to somebody

b) ( perder el cargo) to lose one's job

se hará una investigación, caiga quien caiga — an inquiry will be held, however many heads have to roll

c) soldado ( morir) to fall, die; ( ser apresado) to be caught

8)

a) desgracia/maldición

caer sobre alguien — to befall somebody (frml or liter)

la que me (te, etc) ha caído encima — (fam)

no sabes la que te ha caído encima — you don't know what's in store for you

b)

al caer la tarde/la noche — at sunset o dusk/nightfall

antes de que caiga la noche — before it gets dark o before nightfall

9) (fam) ( tocar en suerte)

le cayó una pregunta muy difícil — he got a really difficult question

le cayeron tres años (de cárcel) — he got three years (in jail)

el gordo cayó en Bilbao — the jackpot was won by someone in Bilbao

10) (+ compl)

a) ( sentar)

el pescado me cayó mal — the fish didn't agree with me

le cayó muy mal que no la invitaran — she was very upset about not being invited

b) ( en cuestiones de gusto)

tu primo me cae muy bien — I really like your cousin

me cae de gordo or de mal... — (fam) I can't stand him (colloq)

11)

a) (fam) ( presentarse) to show up, turn up (BrE)

de vez en cuando cae or se deja caer por aquí — she drops by o in now and then

estar al caer: los invitados están al caer — the guests will be here any minute o moment (now)

b) ( abalanzarse)

caer sobre alguien — to fall upon o on somebody

caerle encima a alguien — (fam) to pounce o leap on somebody

12)

a) ( estar comprendido)

caer dentro de algo — to fall within something

cae dentro de nuestra jurisdicción — it comes under o falls within our jurisdiction

cae dentro de sus obligaciones — that's one of her duties

b) cumpleaños/festividad to fall on

el 20 cae en (un) domingo — the 20th falls on a Sunday o is a Sunday

¿el 27 (en) qué día cae or en qué cae? — what day's the 27th?

c) (Esp fam) ( estar situado) to be

¿por dónde cae? — whereabouts is that?

13) precios/temperatura to fall, drop

14) (Ven) ( aportar dinero) (fam) to chip in (colloq)

15) (Ven fam) llamada

la llamada no me cayó — I couldn't get through
2.
caerse v pron

1)

a) ( de una altura) to fall; ( de la posición vertical) to fall, to fall over

te vas a caer — you'll fall

me caí por las escaleras — I fell down the stairs

caerse del caballo/de la cama — to fall off one's horse/out of bed

se cayó redondo — (fam) he collapsed in a heap

está que se cae de cansancio — (fam) she's dead on her feet (colloq)

b) (+ me/te/le etc)

oiga, se le cayó un guante — excuse me, you dropped your glove

se me cayó de las manos — it slipped out of my hands

cuidado, no se te vaya a caer — be careful, don't drop it

por poco se me cae el armario encima — the wardrobe nearly fell on top of me

se me están cayendo las medias — my stockings are falling down

caerse con alguien — (Col fam) to go down in somebody's estimation

no tiene/tienen dónde caerse muerto/muertos — (fam) he hasn't/they haven't got a penny to his/their name

se cae por su propio peso or de maduro — it goes without saying

2) ( desprenderse) diente to fall out; hojas to fall off; botón to come off, fall off

se le ha empezado a caer el pelo — he's started to lose his hair

la ropa se le caía a pedazos — her clothes were falling to pieces

* * *

= drop, fall, tumble, slump, take + a tumble.

Ex: The search profile will only be modified periodically as the quality of the set of notifications output from the search drops to unacceptable levels.

Ex: There may be pale drip marks in the neighbourhood of the tranchefiles, where drops of water fell from the deckle or from the maker's hand on to the new-made sheet.

Ex: The form this 'hypothesis' has come to take is easily dismissed as a straw figure and serious consideration of the relation between language diversity and thinking has largely tumbled with it.

Ex: The copy was grubby from use, a paperback with a photographically realistic full-color painting on its cover of an early teenage boy slumped in what looked to me like a corner of a very dirty back alley, a can of Coke in his hand.

Ex: Tourism takes a tumble in Australia due to the global credit crunch.

* al caer la noche = at nightfall.

* caer aguanieve = sleet.

* caer al vacío = fall into + the void, fall into + (empty) space.

* caer como chinches = drop like + flies.

* caer como moscas = drop like + flies.

* caer de cabeza = go over + Posesivo + head.

* caer de espaldas = fall on + Posesivo + back.

* caer dentro de = fall within/into, fall into.

* caer dentro de la competencia de = be the province of, fall within + the province of.

* caer de pie = land on + Posesivo + (own two) feet.

* caer deshecho = flake out.

* caer desplomado = slump in + a heap.

* caer en = run + foul of, lapse into, slip into, slide into.

* caer en barbecho = fall on + barren ground, fall on + fallow ground.

* caer en batalla = fall in + battle.

* caer en combate = fall in + action.

* caer en descrédito = come into + disrepute, fall into + disrepute.

* caer en desgracia = fall from + grace, fall into + disfavour, tumble into + disgrace, come into + disrepute, fall into + disrepute, be in the doghouse, fall + foul of.

* caer en desuso = fall into + disuse, fall out of + fashion, go out of + use, lapse, fall into + disfavour, die out, drop from + sight, go out of + favour, pass away, fall into + desuetude, fall into + desuetude, pass into + desuetude, sink into + desuetude, sink into + oblivion.

* caer en el error de = fall into + the error of, blunder into.

* caer en el olvido = fall into + obscurity, fall into + oblivion, fade into + obscurity, fade into + oblivion, blow over.

* caer enfermo = become + ill, fall + ill, get + sick.

* caer en forma de cascada = cascade.

* caer en gracia = take + a fancy to, take + a shine to, take + a liking to.

* caer en la cuenta = dawn on, wise up, the penny dropped, suss (out).

* caer en la cuenta de = realise [realize, -USA].

* caer en la nada = fall into + the void, fall into + (empty) space.

* caer en la oscuridad = fall into + obscurity, sink into + oblivion, sink into + obscurity, fade into + obscurity, fade into + oblivion.

* caer en la tentación = fall into + temptation.

* caer en la trampa = fall into + the trap, fall for + it, fall into + the snare.

* caer en manos de = fall into + the hands of.

* caer en manos enemigas = fall into + enemy hands.

* caer en oídos sordos = fall on + deaf ears, meet + deaf ears.

* caer en picado = plummet, swoop, take + a nosedive, nosedive.

* caer en redondo = flake out, lose + Posesivo + consciousness, pass out, keel over.

* caer en terreno baldío = fall on + barren ground, fall on + fallow ground.

* caer en terreno pedregoso = fall on + stony ground.

* caer en una broma = fall for + a joke, fall for + it.

* caer en una trampa = tumble into + pitfall.

* caer en un hábito = lapse into + habit.

* caer fuera de = fall outside, lie beyond.

* caer fuera del alcance de = fall outside + the scope of.

* caer fuera de las responsabilidades de = be on the outer fringes of.

* caer fuera del interés de = lie outside + the scope of.

* caer fuera del interés de uno = fall outside + Posesivo + interest.

* caer fuera del objetivo de = fall outside + the scope of.

* caer hecho polvo = flake out.

* caer mal = rub + Nombre + up the wrong way.

* caer por selección = drop.

* caer presa de = fall + prey to, be prey of.

* caerse = fall out, fall off, tumble down, topple over, come + a cropper, go down, fall over, take + a tumble.

* caerse a = topple onto.

* caerse bien = hit it off.

* caerse colándose por = fall through.

* caerse de = fall off of.

* caerse de bruces = fall + flat on + Posesivo + face.

* caerse de la cama = roll out of + bed.

* caerse hacia atrás = fall backwards.

* caerse hacia delante = fall forward.

* caérsele la baba por = go + gaga (over).

* caerse muerto = drop + dead.

* caerse recondo = pass out.

* caerse redondo = keel over, flake out, lose + Posesivo + consciousness.

* caer sobre = fall onto.

* caer un chaparrón = the skies + open up.

* caer un diluvio = the skies + open up.

* cayéndose a pedazos = disintegrating.

* comprar hasta caer muerto = shop 'til you drop.

* dejar caer = drop, dump.

* dejar caer insinuaciones = throw + hints.

* dejar caer una indirecta = drop + a hint.

* dejarse caer = drop by, drop in, slump, droop, mosey.

* empezar a caer en picado = hit + the skids, be on the skids.

* hacer caer = oust.

* maná caído del cielo = manna from heaven.

* no caer bien = not take + kindly to, not take + kindly to.

* no caer en buenas manos = fall into + the wrong hands.

* noche + caer = night + fall.

* no tener donde caerse muerto = not have two pennies to rub together.

* palabras + caer en + saco roto = words + fall on + deaf ears.

* precio + caer = price + fall.

* recesión + caer en = recession + set in.

* salir y caer = fall out (of).

* sistema + caerse = system + crash.

* telón + caer = curtain + fall.

* trabajar hasta caer muerto = work + Reflexivo + to the ground, work + Reflexivo + to death.

* volver a caer (en) = relapse (into).

* * *

caer [ E16 ]

GUIA DE BUSQUEDA

■ caer (verbo intransitivo)

A de una altura

B caer: chaparrón, nevada

C

1 caer: cortinas, falda

2 caer: terreno

D

1 incurrir

2 en un engaño, un timo

E entender, darse cuenta

F

1 en un estado

2 caer en un vicio

G

1 caer: gobierno, plaza etc

2 perder el cargo

3 caer: soldado

4 caer: fugitivo

5 caer enfermo

H

1 caer: desgracia, maldición etc

2 caer: tarde, noche

I tocar en suerte

J

1 sentarle mal

2 en cuestiones de gusto

K

1 presentarse, aparecer

2 caer sobre alguien

L

1 estar comprendido

2 caer: cumpleaños etc

3 estar situado

M caer: precios etc

N aportar dinero

O caer: llamada

■ caerse (verbo pronominal)

A

1 de una altura

2 caerse + me/te/le etc

B desprenderse

C equivocarse

D contribuir

vi

A (de una altura) to fall; (de la posición vertical) to fall over

caí mal y me rompí una pierna I fell badly o awkwardly and broke my leg

tropezó y cayó cuan largo era he tripped and fell flat on his face

cayó de espaldas/de bruces she fell flat on her back/face

cayeron de rodillas y le pidieron perdón they fell o dropped to their knees and begged for forgiveness

cayó el telón the curtain came down o fell

la pelota cayó en el pozo the ball fell o dropped into the well

el coche cayó por un precipicio the car went over a cliff

cayó muerto allí mismo he dropped down dead on the spot

se dejó caer en el sillón she flopped into the armchair

se dejó caer desde el borde del precipicio he jumped off from the edge of the cliff

el avión cayó en picada or ( Esp) en picado the plane nosedived

el helicóptero cayó en el mar the helicopter came down o crashed in the sea

le caían lágrimas de los ojos tears fell from her eyes o rolled down her cheeks

caer parado ( AmL) (literal) to land on one's feet; (tener suerte) to fall o land on one's feet

dejar caer algo ‹objeto› to drop;

‹noticia› to let drop o fall

lo dejó caer así, como quien no quiere la cosa she just slipped it into the conversation, she just let it drop in passing

B

«chaparrón/nevada»: cayó una helada there was a frost

cayó una fuerte nevada it snowed heavily

empezó a caer granizo it began to hail

está cayendo un aguacero it's pouring

cayeron unas pocas gotas there were a few drops of rain

el rayo cayó muy cerca de aquí the lightning struck very near here

C

1 «cortinas/falda» (colgar, pender) to hang

con un poco de almidón la tela cae mejor a little starch makes the fabric hang better

el pelo le caía suelto hasta la cintura her hair hung down to her waist

2 «terreno» to drop, fall

el terreno cae en pendiente hacia el río the land falls away o slopes down toward(s) the river

D

1 (incurrir) caer EN algo:

no caigas en el error de decírselo don't make the mistake of telling him

no nos dejes caer en la tentación lead us not into temptation

cayó en la tentación de leer la carta she succumbed to the temptation to read the letter

la obra por momentos cae en lo ridículo at times the play lapses into the ridiculous

esos chistes ya caen en lo chabacano those jokes can only be described as vulgar

caer muy bajo to stoop very low

venderse así es caer muy bajo I wouldn't stoop so low as to sell myself like that

¡qué bajo has caído! you've sunk pretty low!, how low can you get!, that's stooping pretty low!

2

(en un engaño, un timo): a todos nos hizo el mismo cuento y todos caímos he told us all the same story and we all fell for it

¿cómo pudiste caer en semejante trampa? how could you be taken in by o fall for a trick like that?

caer como chinos or angelitos ( fam): todos cayeron como chinos or angelitos they swallowed it hook, line and sinker

E ( fam)

(entender, darse cuenta): ¡ah, ya caigo! oh, now I get it! ( colloq)

cuenta¹ f G. (↑ cuenta (1))

F

1

(en un estado): caer en desuso «palabra» to fall into disuse;

«costumbre» to die out

caer en el olvido to sink into oblivion

desgracia f A. (↑ desgracia)

2

caer en un vicio to get into a bad habit

caer en el alcohol to take to drink

caer en la droga to start taking drugs

G

1 «gobierno/ciudad/plaza» to fall

la capital había caído en poder del enemigo the capital had fallen into enemy hands

¡que no vaya a caer en manos del profesor! don't let the teacher get hold of it!, don't let it fall into the teacher's hands!

2 (perder el cargo) to lose one's job

cayó por disentir con ellos he lost his job o ( colloq) came to grief because he disagreed with them

vamos a continuar con la investigación, caiga quien caiga we are going to continue with the investigation, however many heads have to roll

3 «soldado» (morir) to fall, die

4 «fugitivo» (ser apresado) to be caught

han caído los cabecillas de la pandilla the gang leaders have been caught

5

caer enfermo to fall ill, be taken ill

cayó en cama he took to his bed

yo también caí con gripe I went o came down with flu as well

H

1 «desgracia/maldición»: caer SOBRE algn; to befall sb ( frmlor liter)

la tragedia que ha caído sobre nuestro pueblo the tragedy that has befallen our nation

2

al caer la tarde/la noche at sunset o dusk/nightfall

antes de que caiga la noche before it gets dark o before nightfall

I ( fam)

(tocar en suerte): le cayó una pregunta muy difícil he got a really difficult question

¡te va a caer una bofetada! you're going to get a smack!

le cayeron tres años (de cárcel) he got three years (in jail)

¿cuántas (asignaturas) te han caído este año? ( Esp); how many subjects have you failed this year?

el gordo ha caído en Bilbao the jackpot has been won in Bilbao

J (+ compl)

1

(sentar): el pescado me cayó mal the fish didn't agree with me

le cayó muy mal que no la invitaran she wasn't invited and she took it very badly, she was very upset at o about not being invited

la noticia me cayó como un balde or jarro de agua fría the news came as a real shock

2

(en cuestiones de gusto): tu primo me cae muy bien or muy simpático I really like your cousin

no lo soporto, me cae de gordo/de mal … ( fam); I can't stand him, he's a real pain ( colloq)

gracia f Sense I E. (↑ gracia)

K

1 ( fam) (presentarse, aparecer) to show up, turn up ( BrE)

no podías haber caído en mejor momento you couldn't have turned up o come at a better time

de vez en cuando cae or se deja caer por aquí she drops by o in now and then

no podemos caerles así, de improviso we can't just show o turn up on their doorstep without any warning

estar al caer: los invitados están al caer the guests will be here any minute o moment (now)

2 (abalanzarse) caer SOBRE algn to fall upon o on sb

tres enmascarados cayeron sobre él three masked men pounced on him o fell on him o set upon him

cayeron sobre el enemigo a medianoche they fell on o ( frml) descended on the enemy at midnight

caerle a algn ( Per fam); to score with sb, to get off with sb ( BrE colloq)

caerle encima a algn ( fam); to pounce o leap on sb

L

1 (estar comprendido) caer DENTRO DE algo:

ese barrio no cae dentro de nuestra jurisdicción that area doesn't come under o fall within our jurisdiction

su caso no cae dentro de mi competencia his case falls outside the scope of my powers ( frml)

eso cae dentro de sus obligaciones that's part of her job, that's one of her duties

cae de lleno dentro de la corriente posmodernista it fits squarely within the postmodernist style

2 «cumpleaños/festividad» to fall

el 20 de febrero cae en (un) domingo February 20 falls on a Sunday o is a Sunday

¿el 27 (en) qué día cae or en qué cae? what day's the 27th?

3 ( Esp fam) (estar situado) to be

¿eso por dónde cae? whereabouts is that?

M «precios/temperatura» (bajar) to fall, drop

el dólar ha caído en el mercado internacional the dollar has fallen on the international market

N ( Ven) (aportar dinero) ( fam) to chip in ( colloq)

O

( Ven fam) «llamada»: la llamada no me cayó I couldn't get through

■ caerse

v pron

A

1 (de una altura) to fall; (de la posición vertical) to fall, fall over

bájate de ahí, te vas a caer come down from there, you'll fall

tropecé y casi me caigo I tripped and nearly fell (over)

casi me caigo al agua I nearly fell in o into the water

me caí por las escaleras I fell down the stairs

se cayó del caballo he fell off his horse

se cayó de la cama she fell out of bed

se cayó redondo ( fam); he collapsed in a heap

está que se cae de cansancio ( fam); she's dead on her feet ( colloq), she's ready to drop ( colloq)

se cayó y se rompió it fell and smashed

2 (+ me/te/le etc):

oiga, se le ha caído un guante excuse me, you've dropped your glove

se me cayó de las manos it slipped out of my hands

ten cuidado, no se te vaya a caer be careful, don't drop it

por poco se me cae el armario encima the wardrobe nearly fell on top of me

se me están cayendo las medias my stockings are falling down

caerse con algn ( Col fam); to go down in sb's estimation

estoy caída con ella I'm in her bad books ( colloq)

¡me caigo y no me levanto! ( fam euf) (expresando sorpresa) well, I'll be darned o ( BrE) blowed! ( colloq), good heavens! ( colloq) (expresando irritación) I don't believe it!

no tener donde caerse muerto ( fam): no tiene donde caerse muerto he hasn't got a penny to his name

se cae de or por su propio peso or de maduro it goes without saying

B (desprenderse) «diente» to fall out; «hojas» to fall off; «botón» to come off, fall off

se le cayó un diente one of her teeth fell out

se le ha empezado a caer el pelo he's started to lose his hair o go bald

la ropa se le caía a pedazos de vieja her clothes were so old they were falling to pieces o falling apart

C ( Chi fam) (equivocarse) to goof ( AmE colloq), to boob ( BrE colloq)

D

( Méx fam) (contribuir) caerse CON algo: me caí con la lana I chipped in ( colloq)

* * *

caer ( conjugate caer) verbo intransitivo
1 ( de una altura) to fall;
( de posición vertical) to fall over;
◊ el coche cayó por un precipicio the car went over a cliff;

cayó muerto allí mismo he dropped down dead on the spot;
cayó en el mar it came down in the sea;
caer parado (AmL) to land on one's feet;
dejar caer algo ‹objeto/indirecta› to drop sth.;
dejó caer la noticia que … she let drop the news that …
2
a) [chaparrón/nevada]:

◊ cayó un chaparrón it poured down;

cayó una fuerte nevada it snowed heavily;
el rayo cayó cerca the lightning struck nearby
b) [ noche] to fall;

◊ al caer la tarde/noche at sunset o dusk/nightfall

3
a) ( pender) [cortinas/falda] to hang

b) [ terreno] to drop;

◊ caer en pendiente to slope down

4 (en error, trampa):
◊ no caigas en ese error don't make that mistake;

todos caímos (en la trampa) we all fell for it;
cayó en la tentación de mirar she succumbed to the temptation to look;
caer muy bajo to stoop very low
5 (fam) (entender, darse cuenta):
◊ ¡ah, ya caigo! ( ya entiendo) oh, now I get it! (colloq);

( ya recuerdo) oh, now I remember;
◊ no caigo I'm not sure what (o who etc) you mean;

no caí en que tú no tenías llave I didn't realize o (fam) I didn't click that you didn't have keys
6 ( en un estado):
◊ caer en el olvido to sink into oblivion;

caer enfermo to fall ill
7 [gobierno/ciudad] to fall;
[ soldado] ( morir) to fall, die
8 [precios/temperatura] to fall, drop
9
a) ( sentar):

◊ el pescado me cayó mal the fish didn't agree with me;

le cayó muy mal que no la invitaran she was very upset about not being invited
b) [ persona]:

◊ tu primo me cae muy bien I really like your cousin;

me cae muy mal (fam) I can't stand him (colloq);
¿qué tal te cayó? what did you think of him?
[cumpleaños/festividad] to fall on;
◊ ¿el 27 en qué (día) cae? what day's the 27th?

caerse verbo pronominal
a) ( de una altura) to fall;

( de posición vertical) to fall, to fall over;
◊ me caí por las escaleras I fell down the stairs;

caerse del caballo/de la cama to fall off one's horse/out of bed;
está que se cae de cansancio (fam) she's dead on her feet (colloq)
b) caérsele algo a algn:

◊ oiga, se le cayó un guante excuse me, you dropped your glove;

no se te vaya a caer don't drop it;
se me cayó de las manos it slipped out of my hands;
se me están cayendo las medias my stockings are falling down
c) ( desprenderse) [ diente] to fall out;

[ hojas] to fall off;
[ botón] to come off, fall off;
◊ se le empieza a caer el pelo he's started to lose his hair

caer verbo intransitivo
1 to fall
caer desde lo alto, to fall from the top
caer por la ventana, to fall out of the window
caer por las escaleras, to fall down the stairs
2 (captar) to understand, see: no caí, I didn't twig
US I didn't realize it
ya caigo, ¡qué tontería!, I get it ¡it's easy!
3 (estar situado) to be: eso cae por aquí cerca, it is somewhere near here
4 (tener lugar) to be: ¿cuándo cae este año la Semana Santa?, when is Easter this year?
5 (causar buena o mala impresión) le cae bien/mal, he likes/doesn't like her
parece que el muchacho le cayó en gracia, it seems that he likes the boy
6 (en una situación) caer enfermo, to fall ill
caer en desgracia, to fall out of favour
7 (ir a parar) cayó en las garras del enemigo, she fell into the clutches of the enemy
fuimos a caer en una pensión de mala muerte, we turned up in the guesthouse from hell
♦ Locuciones: caer (muy) bajo, to sink (very) low
dejar caer, (un objeto, una indirecta) to drop
dejarse caer por, to drop by
estar al caer, (a punto de llegar) he'll arrive any minute now
(a punto de ocurrir) it's on the way
al caer el día, in the evening
al caer la noche, at nightfall
' caer' also found in these entries:
Spanish:
abatimiento
- abatirse
- al
- anillo
- burra
- burro
- chinche
- combatir
- cuenta
- dejarse
- derrumbar
- derrumbarse
- descolgar
- desgracia
- desmayada
- desmayado
- despatarrarse
- desuso
- estar
- gorda
- gordo
- lazada
- pelo
- picada
- picado
- plomo
- pura
- puro
- red
- redonda
- redondo
- resbalar
- tirar
- tirarse
- Tiro
- trampa
- tumbar
- ubicarse
- verter
- balde
- bomba
- caiga
- cama
- cayera
- dejar
- enfermar
- ir
- largar
- muerto
- olvido
English:
bear down on
- clutch
- come down
- deaf
- die out
- disgrace
- disrepute
- down
- drop
- fall
- favor
- favour
- flat
- flop
- freeze
- intimate
- keel over
- land
- lapse
- oblivion
- plummet
- push over
- rub up
- shake down
- sharply
- sink
- slump
- snare
- steeply
- strike
- tailspin
- twig
- walk into
- wise
- beat
- blow
- cascade
- catch
- come
- crash
- die
- go
- hang
- keel
- knock
- nose
- plunge
- realize
- shower
- splash

* * *

caer

♦ vi

1. [hacia abajo] to fall;

cuando caen las hojas when the leaves fall;

caer de un tejado/árbol to fall from a roof/tree;

caer en un pozo to fall into a well;

el avión cayó al mar the plane crashed into the sea;

tropezó y cayó al suelo she tripped and fell (over o down);

cayó en brazos de su madre she fell into her mother's arms;

cayó por la ventana a la calle he fell out of the window into the street;

cayó de bruces/de cabeza she fell flat on her face/headlong;

cayó redondo he slumped to the ground, he collapsed in a heap;

cayó rodando por la escalera she fell down the stairs;

dejar caer algo [objeto] to drop sth;

dejar caer que… [comentar] to let drop that…;

dejó caer la noticia de su renuncia como si no tuviera importancia she casually mentioned the fact that she was resigning as if it were a matter of no importance;

hacer caer algo to knock sth down, to make sth fall

2. [lluvia, nieve] to fall;

caerá nieve por encima de los 1.000 metros snow is expected in areas over 1,000 metres;

cayeron cuatro gotas there were a few spots of rain;

cayó una helada there was a frost;

está cayendo un diluvio it's pouring down;
Fam
está cayendo una buena it's pouring down, Br it's chucking it down;

cayó un rayo a pocos metros del edificio a bolt of lightning struck only a few metres from the building

3. [sol] to go down, to set;

al caer el día o [m5] la tarde at dusk;

al caer el sol at sunset;

la noche cayó antes de que llegaran al refugio night fell before they reached the shelter

4. [colgar] to fall, to hang down;

el cabello le caía sobre los hombros her hair hung down to o fell over her shoulders

5. [ciudad, gobierno] to fall;

el aeropuerto cayó en poder de los insurgentes the airport fell to the rebels, the airport was taken by the rebels;

el Imperio Romano cayó en el siglo V the Roman Empire fell in the 5th century;

el escándalo hizo caer al Primer Ministro the scandal brought the Prime Minister down;

han caído los líderes del comando terrorista the leaders of the terrorist unit have been captured

6. [morir] [soldado] to fall, to be killed;

Comp

caer como moscas to drop like flies

7. [decrecer] [interés] to decrease, to subside;
[precio] to fall, to go down;
ha caído bastante el interés por estos temas interest in these subjects has fallen away o subsided quite a lot;

ha caído el precio del café the price of coffee has gone down o fallen;

los precios cayeron súbitamente prices fell suddenly;

la libra ha caído frente al euro the pound has fallen o dropped against the euro

8. [incurrir]
siempre cae en los mismos errores she always makes the same mistakes;
Rel
no nos dejes caer en la tentación lead us not into temptation;

tu actitud cae en lo patético your attitude is nothing less than pathetic;

no debemos caer en la provocación we shouldn't allow ourselves to be provoked

9. [darse cuenta]
no dije nada porque no caí I didn't say anything because it didn't occur to me to do so;

caer (en algo) [recordar] to be able to remember (sth);

¡ahora caigo! [lo entiendo] I see it now!;
[lo recuerdo] now I remember!;
ahora caigo en lo que dices now I see what you are saying;
Esp
no caigo I give up, I don't know;

Comp

caer en la cuenta to realize, to understand;

cuando cayó en la cuenta del error, intentó subsanarlo when she realized her mistake, she tried to correct it

10. [picar] [en broma] to fall for it;

me gastaron una broma, pero no caí they played a trick on me, but I didn't fall for it;

caer en una trampa to fall into a trap

11. [tocar, ir a parar a]
me cayó el premio I won the prize;

nos cayó la mala suerte we had bad luck;

me cayó el tema que mejor me sabía I got a question on the subject I knew best;

le cayeron dos años (de cárcel) he got two years (in jail);

la desgracia cayó sobre él he was overtaken by misfortune;

¿cómo me ha podido caer a mí un trabajo así? how did I end up getting a job like this?;

procura que el informe no caiga en sus manos try to avoid the report falling into her hands

12. [coincidir] [fecha]
caer en to fall on;

cae en domingo it falls on a Sunday;

¿en qué día cae Navidad este año? what day (of the week) is Christmas this year?

13. Esp [estar, quedar]
cae cerca de aquí it's not far from here;

¿por dónde cae la oficina de turismo? where's o whereabouts is the tourist information centre?;

los baños caen a la izquierda the toilets are on the left;

cae en el segundo capítulo it's in the second chapter;

eso cae fuera de mis competencias that is o falls outside my remit

14. [en situación]
caer enfermo to fall ill, to be taken ill;

cayó en cama he took to his bed;

caer en desuso to fall into disuse;

caer en el olvido to fall into oblivion;

caer en la desesperación to fall into despair;

caer en desgracia to fall into disgrace

15. [sentar]
caer bien/mal [comentario, noticia] to go down well/badly;

su comentario no cayó nada bien her comment didn't go down well;

caer bien/mal a alguien [comida, bebida] to agree/disagree with sb;
Esp [ropa] to suit/not to suit sb; Esp
los pantalones ajustados no te caen nada bien tight trousers don't suit you at all;

Comp

caer como un jarro de agua fría to come as a real shock

16. [causar una impresión]
me cae bien I like him, he seems nice;

me cae mal I can't stand him;

tu hermano me cae muy mal I can't stand your brother;

me cayó mal I didn't like him at all;

cae mal a todo el mundo he doesn't get on with anyone;
Fam
tu jefe me cae gordo I can't stand your boss

17. [abalanzarse]
caer sobre to fall o descend upon;

caer sobre alguien [ladrón] to pounce o fall upon sb;

cayeron sobre la ciudad para saquearla they fell upon the city and pillaged it

18. Esp Fam [en examen] to fail;

la mitad de la clase cayó en el primer examen half the class failed the first exam;

¿cuántas te han caído? how many did you fail?

19. Fam [decaer] to go downhill;

el equipo ha caído mucho en el último mes the team has gone seriously off the boil over the last month

20. Com [pago] to fall due

21. Am [visitar] to drop in

22. Comp

caer (muy) bajo to sink (very) low;

parece mentira que hayas caído tan bajo I can hardly believe that you would sink so low;

¡qué bajo has caído! I never thought you'd sink so low!;

caer por su propio peso to be self-evident;

todos mis consejos cayeron en saco roto all my advice fell on deaf ears;

dejarse caer por casa de alguien to drop by sb's house;

estar al caer to be about to arrive;

ya son las cinco, así que deben de estar al caer it's five o'clock, so they should be arriving any minute now;

el anuncio debe de estar al caer the announcement should be made any minute now;

se proseguirá con la investigación caiga quien caiga the investigation will proceed no matter who might be implicated o even if it means that heads will roll;
RP Fam
caer parado to fall on one's feet

♦ See also the pronominal verb caerse

* * *

caer

I v/i

1 fall;

caer sobre fall on;

dejar caer algo drop sth;

caer enfermo fall ill;

caer en lunes fall on a Monday;

al caer la noche at sunset o nightfall;

caiga quien caiga no matter whose head has to roll;

caer muy bajo fig stoop very low;

dejarse caer fam flop down

2

:

me cae bien/mal fig I like/don’t like him

3 de un lugar

:

cae cerca it’s not far;

¿por dónde cae este pueblo? whereabouts is this village?

4

:

estar al caer be about to arrive;

¡ahora caigo! fig now I get it!

* * *

caer {13} vi

1) : to fall, to drop

2) : to collapse

3) : to hang (down)

4)

caer bien fam : to be pleasant, to be likeable

me caes bien: I like you

5)

caer mal or

caer gordo fam : to be unpleasant, to be unlikeable

♦ See also the reflexive verb caerse

* * *

caer vb

1. (en general) to fall [pt. fell; pp. fallen]

cayó por la escalera she fell down the stairs

la lámpara ha caído al suelo the lamp has fallen on the floor

ha caído enfermo he's fallen ill

2. (fecha) to be / to fall

este año, mi cumpleaños cae en martes my birthday is on a Tuesday this year

3. (entender) to get something

no caigo I don't get it

caerle bien a alguien to like

caes bien a todo el mundo everybody likes you

caerle mal a alguien not to be able to stand

este tipo me cae muy mal I can't stand that guy

caer desmayado to faint / to collapse

dejar caer to drop [pt. & pp. dropped]

dejé caer el vaso I dropped the glass

dejar caer por to drop by

estar al caer to be almost here / to be about to arrive

el examen está al caer the exam is almost here

mamá está al caer Mum'll be here any minute

Spanish-English dictionary > caer
5 point

point [pwɛ̃]

━━━━━━━━━

1. masculine noun

2. compounds

━━━━━━━━━

1. <

   a. point

• point d'ébullition boiling point

• point de congélation freezing point

• point de détail point of detail

• sa cote de popularité a baissé de trois points his popularity rating has fallen by three points

• gagner aux points (Boxing) to win on points

• nous abordons maintenant un point capital we now come to a crucial point

• exposé en trois points three-point presentation

• ils sont d'accord sur ce point they agree on this point

• passons au point suivant de l'ordre du jour let us move on to the next item on the agenda

   b. ( = endroit) place ; (Astronomy, mathematics) point

• pour aller d'un point à un autre to get from one place to another

   c. ( = position) (Aviation, nautical) position

• et maintenant, le point sur la grève des transports and now, the latest on the transport strike

   d. ( = marque) (Mus, morse, sur i) dot ; ( = ponctuation) full stop (Brit), period (US) ; ( = petite tache) spot

• mettre les points sur les i (figurative) to spell it out

• point, à la ligne new paragraph ; (figurative) full stop (Brit) period (US)

• tu n'iras pas, un point c'est tout you're not going and that's all there is to it

   e. (sur devoir) mark

• enlever un point par faute (sur devoir) to take a mark off for every mistake

• bon point good mark (for conduct etc) ; (figurative) plus

• mauvais point bad mark (for conduct etc) ; (figurative) minus

• c'est un bon point pour vous that's a point in your favour!

   f. [de couture, tricot] stitch

   g. (locutions) avoir des points communs to have things in common

• nous en sommes toujours au même point we're no further forward

► faire le point to take a bearing

• faire le point de la situation ( = examiner) to take stock of the situation ; ( = faire un compte rendu) to sum up the situation► à point [fruit] just ripe ; [fromage] just right for eating ; [viande] medium

• le rôti est cuit à point the roast is done to a turn► à point (nommé) [arriver, venir] just at the right moment

• cela tombe à point (nommé) that comes just at the right moment► à ce point, à tel point

• est-il possible d'être bête à ce point ! how stupid can you get? (inf)

• vous voyez à quel point il est généreux you see the extent of his generosity

• elles se ressemblent à tel point or à ce point qu'on pourrait les confondre they look so alike that you could easily mistake one for the other► au point [photo] in focus ; [affaire] completely settled ; [technique, machine] perfected

• ce n'est pas encore au point it isn't quite up to scratch yet► au point de + infinitif so much that

• il aimait le Québec au point d'y passer toutes ses vacances he loved Quebec so much that he spent all his holidays there

• tirer sur une corde au point de la casser to pull on a rope so hard that it breaks► au point que

• il se détestent au point qu'ils ne se parlent plus they hate each other so much that they've stopped speaking► au point où

• en être arrivé au point où... to have reached the point where...

• au point où nous en sommes considering the situation we're in

• on continue ? -- au point où on en est ! shall we go on? -- we've got this far so we might as well!► au plus haut point [détester, admirer] intensely

• se méfier au plus haut point de qch to be highly sceptical about sth► mettre au point [+ photo, caméra] to focus ; [+ stratégie, technique] to perfect ; [+ médicament, invention, système] to develop ; [+ projet] to finalize

• mettre une affaire au point avec qn to finalize all the details of a matter with sb► mise au point [d'appareil photo, caméra] focusing ; [de stratégie, technique] perfecting ; [de médicament, invention, système] development ; [de moteur] tuning ; [d'affaire, projet] finalizing ; ( = explication, correction) clarification

• publier une mise au point to issue a statement (setting the record straight)► en tout point, en tous points in every respect

► jusqu'à un certain point up to a point

► point par point point by point

► être sur le point de faire qch to be about to do sth

2. <

► point d'appui [de levier] fulcrum ; [de personne] support

• chercher un point d'appui to look for something to lean on ► points cardinaux cardinal points

► point chaud trouble spot

► point de chute

• vous avez un point de chute à Rome ? do you have somewhere to stay in Rome? ► point commun

• nous avons beaucoup de points communs we have a lot in common ► point de côté stitch

► point critique critical point

► point de croix cross-stitch

► point culminant [de montagne] peak ; [de carrière] height

► point de départ point of departure

• revenir à son point de départ to come back to where one started

• nous voilà revenus au point de départ so we're back to square one (inf) ► point de distribution [d'eau] supply point ; (Business) distribution outlet

► point de droit point of law

► point d'eau ( = source) watering place ; [de camping] water point

► point d'exclamation exclamation mark (Brit) or point (US)

► point faible weak point

► point final full stop (Brit), period (US)

► point fort strong point

► point d'honneur

• mettre un point d'honneur à faire qch to make it a point of honour to do sth ► point d'interrogation question mark

► point d'intersection point of intersection

► point de jersey stocking stitch

► point lumineux spot of light

► point mort (dans véhicule) neutral ; (Finance) break-even point

• au point mort [voiture] in neutral ; [de négociations, affaires] at a standstill ► point mousse garter stitch

► point névralgique (figurative) sensitive spot

► point noir ( = comédon) blackhead ; ( = problème) problem

► point de non-retour point of no return

► point de rassemblement meeting point

► point de ravitaillement (en nourriture) refreshment point ; (en essence) refuelling point

► points de retraite points based on social security contributions that count towards one's pension

► point sensible (sur la peau) tender spot ; (figurative) sore point

► point stratégique key point

► points de suspension suspension points ; (en dictant) dot, dot, dot

► point de suture stitch

• faire des points de suture à qch to stitch sth up ► point de vente sales outlet

• liste des points de vente list of retailers ► point de vue viewpoint ; (figurative) point of view

• du point de vue moral from a moral point of view

• quel est votre point de vue sur ce sujet ? what's your point of view on this matter?

* * *
pwɛ̃
1.

nom masculin

1) ( endroit) point

un point de rencontre — a meeting point

point de vente — (sales) outlet

2) ( situation) point; Nautisme position

être sur le point de faire — to be just about to do, to be on the point of doing

j'en suis toujours au même point (qu'hier/qu'il y a un an) — I'm still exactly where I was (yesterday/last year)

au point où j'en suis, ça n'a pas d'importance! — I've reached the point where it doesn't matter any more!

faire le point — Nautisme to take bearings; fig to take stock of the situation

3) ( degré)

il m'agace au plus haut point — he annoys me intensely

je ne le pensais pas bête à ce point — I didn't think he was that stupid

‘j'en aurais pleuré’ - ‘ah bon, à ce point?’ — ‘I could have cried’ - ‘really? it was that bad?’

si tu savais à quel point il m'agace! — if you only knew how much he annoys me!

au point que — to the extent that

à tel point que — to such an extent that

douloureux au point que — so painful that

il est têtu à un point! — (colloq) he's so incredibly stubborn!

jusqu'à un certain point — up to a (certain) point, to a certain extent

4) ( question particulière) point; ( dans un ordre du jour) item, point

un programme en trois points — a three-point plan

un point de détail — a minor point

en tout point, en tous points — in every respect ou way

5) ( marque visible) dot

un point de colle — a spot of glue

un point de rouille — a speck of rust

6) Jeux, Sport point

marquer/perdre des points — lit, fig to score/to lose points

compter les points — to keep (the) score

un point partout! — one all!

gagner aux points — to win on points

7) ( pour évaluer) mark GB, point US

avoir sept points d'avance/de retard — to be seven marks ahead/behind

obtenir or avoir 27 points sur 40 — to get 27 out of 40

être un bon point pour — to be a plus point for

être un mauvais point pour quelqu'un/quelque chose — to be a black mark against somebody/something

8) ( dans un système de calcul) point

la livre a perdu trois points — the pound lost three points

le permis à points — system whereby driving offender gets penalty points

9) Mathématique point

point d'intersection — point of intersection

10) Linguistique ( en ponctuation) full stop GB, period US

point à la ligne — ( dans une dictée) full stop, new paragraph

point final — ( dans une dictée) full stop

mettre un point final à quelque chose — fig to put a stop ou an end to something

je n'irai pas, point final! — (colloq) I'm not going, full stop GB ou period US!

tu vas te coucher un point c'est tout! — (colloq) you're going to bed and that's final!

11) Musique dot

12) ( en typographie) point

13) Médecine ( douleur) pain

avoir un point à l'aine — to have a pain in the groin

14) (en couture, tricot) stitch

faire un point à quelque chose — to put a few stitches in something

dentelle au point de Venise — Venetian lace

2.

(dated) adverbe not

tu ne tueras point — thou shalt not kill

3.

à point locution adverbiale

1) ( en temps voulu) just in time

à point nommé — just at the right moment

2) Culinaire

(cuit) à point — medium rare

le camembert est à point — the camembert is ready to eat

4.

au point locution

être au point — [système, machine] to be well designed; [spectacle] to be well put together

leur système n'est pas encore très au point — their system still needs some working on

le prototype n'est pas encore au point — the prototype isn't quite ready yet

mettre au point — ( élaborer) to perfect [système]; to work out, to devise [accord, plan]; to develop [vaccin, appareil]; ( régler) to adjust

finir de mettre quelque chose au point — to put the finishing touches to something

mise au point — ( de système) perfecting; ( de vaccin) development; ( réglage) adjusting; Photographie focus; fig ( déclaration) clarifying statement

faire la mise au point — Photographie to focus

faire une mise au point — fig to set the record straight ( sur about)

Phrasal Verbs:

- point d'ancrage

- point d'appui

- point d'attache

- point cardinal

- point chaud

- point de chute

- point commun

- point de côté

- point de départ

- point d'eau

- point d'exclamation

- point de fuite

- point de fusion

- point d'interrogation

- point du jour

- point de mire

- point mort

- point noir

- point d'orgue

- point de penalty

- point de repère

- point de suture

- point de vue

- points de suspension

••

être mal en point — to be in a bad way

* * *
pwɛ̃
1. nm

1) (= marque, signe) dot

2) [ponctuation] full stop Grande-Bretagne period USA

3) (= moment) point

à ce point de la conversation — at that point in the conversation

Nous en sommes au même point. — We have reached the same point.

à point (nommé) — just at the right time

être sur le point de faire — to be just about to do

J'étais sur le point de te téléphoner. — I was just about to phone you.

4) (= degré)

à ce point (avec adjectif) — so

à ce point abîmé que... — so damaged that...

au point que; à tel point que — so much so that

5) (au score) point

6) (= aspect) point

Je ne suis pas d'accord sur ce point. — I don't agree on this point.

en tout point — in every respect

7) (= endroit) spot, point, (en géométrie) point

point de départ — point of departure

point d'arrivée — arrival point

8) COUTURE, TRICOT stitch

point de croix — cross stitch

point de tige — stem stitch

point de chaînette — chain stitch

point mousse — garter stitch, plain

point jersey — purl

9) CUISINE

à point (= bien mûr) — just right, (viande) medium

"Comment voulez-vous votre steak?" — "À point." — "How would you like your steak?" — "Medium."

10) (autres locutions)

faire le point NAVIGATION — to take a bearing, figto take stock

faire le point sur — to review, to take stock of

mettre au point [mécanisme, procédé] — to develop, [appareil-photo] to focus

2. adv

lit (= pas) not

point n'est besoin de... — there is no need to...

point de... — no...

il n'est point de liberté sans contraintes — there is no freedom without constraints

3. vb

See:

poindre

* * *

point ⇒ Les points cardinaux

A nm

1 ( endroit) point; un point précis du globe/sur une carte a particular point on the earth/on a map; un point de ravitaillement/ralliement a staging/rallying point; un point de rencontre a meeting point; point de vente (sales) outlet; serrure 3 points 3 point lock;

2 ( situation) point; Naut position; être sur le point de faire to be just about to do, to be on the point of doing; j'étais sur le point de leur dire/d'abandonner/de partir I was just about to tell them/to give up/to leave, I was on the point of telling them/giving up/leaving; j'en suis toujours au même point (qu'hier/qu'il y a un an) I'm still exactly where I was (yesterday/last year); au point où j'en suis, ça n'a pas d'importance! I've reached the point where it doesn't matter any more!; il en est au point où il allume une cigarette en se levant he's got GB ou gotten US to the stage ou point where he lights a cigarette as soon as he gets up; faire le point Naut to take bearings; fig to take stock of the situation; faire le point sur la situation économique/sur la recherche scientifique fig to take stock of the economic situation/of scientific research; faire le point sur la circulation (routière)/l'actualité to give an up-to-the-minute report on the traffic news/current situation;

3 ( degré) il m'agace/m'inquiète au plus haut point he annoys me/worries me intensely; la circulation était à ce point bloquée que j'ai dû laisser ma voiture au bord de la route the traffic was so bad that I had to leave my car on the side of the road; je ne le pensais pas bête/coléreux à ce point I didn't think he was that stupid/quick-tempered; ‘j'en aurais pleuré’-‘ah bon, à ce point?’ ‘I could have cried’-‘really? it was that bad?’; je sais à quel point elle est triste/sensible I know how sad/sensitive she is; si tu savais à quel point il m'agace! if you only knew how much he annoys me!; au point que to the extent that; à tel point que to such an extent that…; douloureux/endommagé à (un) tel or au point que so painful/badly damaged that; la situation s'est aggravée au point qu'ils ont dû appeler la police the situation became so bad that the police had to be called in; le temps s'est rafraîchi au point qu'il a fallu remettre le chauffage the weather got so cold that the heating had to be put back on; il est têtu à un point! he's so incredibly stubborn!; jusqu'à un certain point up to a (certain) point, to a certain extent;

4 ( question particulière) point; ( dans un ordre du jour) item, point; un programme en trois points a three-point plan; un point fondamental/de détail (d'un texte) a basic/minor point (in a text); sur ce point on this point; j'aimerais revenir sur ce dernier point I would like to come back to that last point; un point de désaccord/litige a point of disagreement/contention; reprendre un texte point par point to go over a text point by point; en tout point, en tous points in every respect ou way; une politique en tous points désastreuse a policy that is disastrous in every respect; les deux modèles sont semblables en tous points the two models are alike in every respect;

5 ( marque visible) gén dot; les villes sont marquées par un point towns are marked by a dot; il y a un point sur le i et le j there's a dot on the i and the j; un point lumineux/rouge dans le lointain a light/a red dot in the distance; bientôt, le navire ne fut qu'un point à l'horizon soon, the ship was a mere dot ou speck on the horizon; un point de colle a spot of glue; un point de rouille a speck of rust; points de graissage lubricating points; ⇒ i;

6 Jeux, Sport point; marquer/perdre des points lit, fig to score/lose points; compter les points to keep (the) score; un point partout! one all!; battre son adversaire aux points to beat one's opponent on points; remporter une victoire aux points to win on points;

7 ( pour évaluer) mark GB, point US; avoir sept points d'avance to be seven marks ahead; avoir dix points de retard to be ten marks behind; il m'a manqué trois points pour réussir I failed by three marks; enlever un point par faute to take a mark off for each mistake; obtenir or avoir 27 points sur 40 to get 27 out of 40; être un bon point pour to be a plus point for; être un mauvais point pour qn/qch to be a black mark against sb/sth;

8 ( dans un système de calcul) point; la livre a perdu trois points the pound lost three points; le taux de chômage a augmenté de 0,8 points the unemployment rate rose by 0.8 points; le permis à points system whereby driving offender gets penalty points; il a perdu sept points dans les sondages he's gone down seven points in the polls;

9 Math point; point d'intersection/d'inflexion point of intersection/of inflection;

10 Ling ( en ponctuation) full stop GB, period US; mettre un point to put a full stop; point à la ligne ( dans une dictée) full stop, new paragraph; point final ( dans une dictée) full stop; mettre un point final à qch fig to put a stop ou an end to sth; je n'irai pas, point final○! I'm not going, full stop GB ou period US!; tu vas te coucher un point c'est tout○! you're going to bed and that's final!;

11 Mus dot;

12 Imprim point;

13 Méd ( douleur) pain; avoir un point à la poitrine/à l'aine to have a pain in the chest/in the groin;

14 (en couture, tricot) stitch; faire un point à qch to put a few stitches in sth; dentelle au point de Venise Venetian lace.

B †adv not; tu ne tueras point Bible thou shalt not kill; je n'en ai point I don't have any; ‘tu es fâché?’-‘non point!’ ‘are you angry?’-‘not at all’.

C à point loc adv venir/arriver à point to come/arrive just in time; venir/arriver or tomber à point nommé to come/arrive just at the right moment; faire cuire à point to cook [sth] medium rare [viande]; bifteck (cuit) à point medium rare steak; le camembert est à point the camembert is ready to eat.

D au point loc adv, loc adj être au point [système, méthode, machine] to be well designed; [spectacle, émission] to be well put together; leur système/machine/spectacle n'est pas encore très au point their system/machine/show still needs some working on; le nouveau modèle est très au point the new model is very well designed; le spectacle n'était pas du tout au point the show wasn't up to scratch; le prototype n'est pas encore au point the prototype isn't quite ready yet; ça fait des semaines qu'ils répètent mais leur numéro n'est pas encore au point they've been rehearsing for weeks but they still haven't got GB ou gotten US it quite right; je ne suis pas au point pour les examens I'm not ready for the exams; mettre [qch] au point ( inventer) to perfect [théorie, système, méthode, technique]; to work out, to devise [accord, plan de paix, stratégie]; to develop [vaccin, médicament, appareil]; ( régler) to adjust [machine, mécanisme]; il leur reste deux semaines pour finir de mettre leur spectacle au point they've got two more weeks to put the finishing touches to their show; mettre au point sur qch Phot to focus on sth; mise au point Phot focus; fig ( déclaration) clarifying statement; la mise au point est automatique sur mon appareil my camera has automatic focus; faire la mise au point Phot to focus (sur on); faire une mise au point fig to set the record straight (sur about); mise au point ( invention) (de théorie, système, méthode, technique) perfecting; (de médicament, vaccin) development; ( réglage) (de machine, mécanisme) adjusting; Phot focus.

Composés

point d'acupuncture Méd acupuncture point; point d'ancrage Aut anchor; fig base; point d'appui Mil base of operations; Phys fulcrum; gén support; les piliers servent de point d'appui à la charpente the roof structure is supported by the pillars; trouver un point d'appui à une échelle to find a support for a ladder; point arrière Cout back stitch; point d'attache base; point de bâti Cout tacking stitch; point blanc whitehead; point de blé ( en tricot) double moss stitch; point de boutonnière Cout buttonhole stitch; point cardinal Phys, Géog compass ou cardinal point; point de chaînette ( en broderie) chain stitch; point de chausson ( en broderie) herringbone stitch; point chaud trouble ou hot spot; les points chauds du globe the world's trouble spots; point de chute fig port of call; point commun mutual interest; nous avons beaucoup de points communs we have a lot in common; ils n'ont aucun point commun they have nothing in common; point de congestion† Méd slight congestion of the lung; point de côtes ( en tricot) rib; point de côté ( douleur) stitch; ( en couture) slip stitch; avoir un point de côté to have a stitch in one's side; point de croix ( en broderie) cross stitch; point de départ lit, fig starting point; nous revoilà à notre point de départ fig we're back to square one; point de devant Cout running stitch; point d'eau ( naturel) watering place; ( robinet) water tap GB ou faucet US; point d'ébullition boiling point; point d'épine ( en broderie) featherstitch; point d'exclamation Ling exclamation mark; point faible weak point; point de feston ( en broderie) blanket stitch; point fort strong point; point de fuite Art, Archit vanishing point; point de fusion melting point; point G G-spot; point d'interrogation Ling question mark; point de jersey ( en tricot) stocking stitch; point du jour daybreak; au point du jour at daybreak; point de liquéfaction liquefaction point; point de mire Mil target; fig focal point; point mousse ( en tricot) garter stitch; point mort Aut neutral; se mettre or passer/être au point mort Aut to put the car into/to be in neutral; être au point mort fig [affaires, consommation] to be at a standstill; [négociations] to be in a state of deadlock; point noir ( comédon) blackhead; ( problème) problem; ( sur la route) blackspot; l'inflation reste le seul point noir inflation is the only problem; point de non-retour point of no return; point d'orgue Mus pause sign; fig culmination; point d'ourlet Cout hemstitch; point de penalty penalty spot; point de piqûre Cout back stitch; point de presse Journ press briefing; point de repère ( spatial) landmark; (temporel, personnel) point of reference; point de reprise Cout darning stitch; point de retraite Prot Soc point which counts towards a retirement pension scheme; point de riz ( en tricot) moss stitch; point de surfil Cout whipstitch; point de suture Méd stitch; point de tige ( en broderie) stem stitch; point de torsade ( en tricot) cable stitch; point de vue ( paysage) viewpoint; ( opinion) point of view; du point de vue de la direction from the management's point of view; du point de vue de l'efficacité/du sens as far as efficiency/meaning is concerned; d'un point de vue économique c'est rentable/intéressant from a financial point of view it's profitable/attractive; points de suspension suspension points.

Idiome

être mal en point to be in a bad way.

I

[pwɛ̃] adverbe

(littéraire)

1. [en corrélation avec 'ne']

je ne l'ai point encore vu I haven't seen him yet

point n'est besoin de there's no need to

2. [employé seul]

du vin il y en avait, mais de champagne point there was wine, but no champagne ou not a drop of champagne

il eut beau chercher, point de John he searched in vain, John was nowhere to be found

point de démocratie sans liberté de critiquer (there can be) no democracy without the freedom to criticize

3. [en réponse négative]

point du tout! not at all!, not in the least!

II

[pwɛ̃] nom masculin

1. [marque] point, dot, spot

[sur un dé, un domino] pip, spot

un corsage à petits points bleus a blouse with blue polka dots

la voiture n'était plus qu'un point à l'horizon the car was now no more than a speck on the horizon

point lumineux spot ou point of light

point de rouille speck ou spot of rust

2. [petite quantité] spot, dab, blob

un point de soudure a spot ou blob of solder

3. [symbole graphique - en fin de phrase] full stop (UK), period (US) ; [ - sur un i ou un j] dot ; [ - en morse, en musique] dot

MATHÉMATIQUES point

point d'exclamation exclamation mark ou (US) point

point d'interrogation (sens propre & figuré) question mark

points de suspension ellipsis, suspension points (US)

point final full stop (UK), period (US) (at the end of a piece of text)

j'ai dit non, point final ou un point c'est tout! (figuré) I said no and that's that ou that's final ou there's an end to it!

mettre un point final à une discussion to terminate a discussion, to bring a discussion to an end

point, à la ligne! (sens propre) new paragraph!

il a fait une bêtise, point à la ligne! (figuré) he did something stupid, let's leave it at that!

4. AÉRONAUTIQUE & NAUTIQUE [position] position

point estimé/observé estimated/observed position

point fixe run-up

faire le point

a. NAUTIQUE to take a bearing, to plot one's position

b. (figuré) to take stock (of the situation)

à 40 ans, on s'arrête et on fait le point when you reach 40, you stand back and take stock of your life

et maintenant, le point sur la circulation and now, the latest traffic news

5. GÉOMÉTRIE point

point d'intersection/de tangence intersection/tangential point

6. [endroit] point, spot, place

en plusieurs points de la planète in different places ou spots on the planet

point de contrôle checkpoint

point névralgique

a. MÉDECINE nerve centre

b. (figuré) sensitive spot

point de rencontre meeting point

point de vente retail outlet

7. [douleur] twinge, sharp pain

MÉDECINE pressure point

j'ai un point au poumon I can feel a twinge (of pain) in my chest

point de côté stitch

8. [moment, stade] point, stage

à ce point de la discussion at this point in the discussion

les pourparlers en sont toujours au même point the negotiations haven't got any further

9. [degré] point

porter quelque chose à son plus haut point to carry something to extremes

si tu savais à quel point je te méprise! if you only knew how much I despise you!

il est radin, mais à un point! (familier) you wouldn't believe how tightfisted he is!

point de saturation (sens propre & figuré) saturation point

10. [élément - d'un texte, d'une théorie] point ; [ - d'un raisonnement] point, item ; [ - d'une description] feature, trait

le second point à l'ordre du jour the second item on the agenda

un programme social en trois points a three-point social programme

voici un point d'histoire que je souhaiterais éclaircir I'd like to make clear what happened at that particular point in history

point d'entente/de désaccord point of agreement/of disagreement

point commun common feature

nous n'avons aucun point commun we have nothing in common

un point de droit DROIT a point of law

11. [unité de valeur - dans un sondage, à la Bourse] point ; [ - de retraite] unit ; [ - du salaire de base] (grading) point

ÉDUCATION mark (UK), point

JEUX & SPORT point

sa cote de popularité a gagné/perdu trois points his popularity rating has gone up/down by three points

il me manquait 12 points pour avoir l'examen I was 12 marks short of passing the exam

battu aux points [en boxe] beaten on points

faire le point [le gagner] to win the point

bon point

a. ÉDUCATION [image] cardboard card or picture given to schoolchildren as a reward

b. [appréciation] mark (for good behaviour)

un bon point pour toi! (figuré & humoristique) good on (UK) ou for you!, you get a brownie point!

mauvais point ÉDUCATION black mark (against somebody's name)

un mauvais point pour toi! (figuré & humoristique) go to the back of the class!

marquer un point (sens propre & figuré) to score a point

12. COUTURE

faire un point à to put a stitch ou a few stitches in

bâtir à grands points to tack

point de couture/crochet/tricot sewing/crochet/knitting stitch

point de jersey stocking stitch

point mousse garter stitch

point de riz moss stitch

petit point: tapisserie au petit point petit point tapestry

13. INFORMATIQUE [unité graphique] dot

[emplacement]

point d'accès/de retour entry/reentry point

14. ART & JOAILLERIE point

————————

à ce point, à un tel point locution adverbiale

[tellement] so, that

ton travail est dur à ce point? is your job so (very) ou that hard?

j'en ai tellement assez que je vais démissionner — à ce point? I'm so fed up that I'm going to resign — that bad, is it?

————————

à ce point que, à (un) tel point que locution conjonctive

so much so that, to such a point that

les choses en étaient arrivées à un tel point que... things had reached such a pitch that...

elle est déprimée, à ce point qu'elle ne veut plus voir personne she's so depressed that she won't see anyone anymore

————————

à point locution adjectivale

[steak] medium

[rôti] done to a turn

[fromage] ripe, just right

[poire] just ou nicely ripe

ton bonhomme est à point, tu n'as plus qu'à enregistrer ses aveux (familier & figuré) your man's nice and ready now, all you've got to do is get the confession down on tape

————————

à point locution adverbiale

1. CUISINE

le gâteau est cuit à point the cake is cooked (through)

2. [au bon moment]

tomber à point

a. [personne] to come (just) at the right time

b. [arrivée, décision] to be very timely

————————

à point nommé locution adverbiale

arriver à point nommé to arrive (just) at the right moment ou when needed, to arrive in the nick of time

au plus haut point locution adverbiale

[énervé, généreux, irrespectueux] extremely, most

[méfiant] highly, extremely

je le respecte au plus haut point I have the utmost respect for him

je le déteste au plus haut point I can't tell you how much I hate him, I absolutely loathe him

elle m'inquiète au plus haut point I'm really worried about her

————————

au point locution adjectivale

PHOTOGRAPHIE in focus

[moteur] tuned

[machine] in perfect running order

[technique] perfected

[discours, plaidoyer] finalized

[spectacle, artiste] ready

ton revers n'est pas encore au point your backhand isn't good enough ou up to scratch yet

le son/l'image n'est pas au point the sound/the image isn't right

quand ma technique sera au point when I've perfected my technique

mon texte n'est pas encore au point I haven't finished my text yet

————————

au point locution adverbiale

mettre au point

a. [texte à imprimer] to edit

b. [discours, projet, rapport] to finalize, to put the finishing touches to

c. [spectacle] to perfect

d. [moteur] to tune

e. [appareil photo] to (bring into) focus

f. [affaire] to settle, to finalize

mettre les choses au point to put ou set the record straight

mettons les choses au point: je refuse de travailler le dimanche let's get this ou things straight: I refuse to work Sundays

après cette discussion, j'ai tenu à mettre les choses au point following that discussion, I insisted on putting ou setting the record straight

tu devrais mettre les choses au point avec lui you should sort things out between you

————————

au point de locution prépositionnelle

méticuleux au point d'en être agaçant meticulous to the point of being exasperating

il n'est pas stupide au point de le leur répéter he's not so stupid as to tell them

————————

au point du jour locution adverbiale

(littéraire) at dawn ou daybreak

au point où locution conjonctive

nous sommes arrivés au point où... we've reached the point ou stage where...

au point où j'en suis, autant que je continue having got this far, I might as well carry on

au point où en sont les choses as things stand, the way things are (now)

————————

au point que locution conjonctive

so much that, so... that

il était très effrayé, au point qu'il a essayé de se sauver he was so frightened that he tried to run away

point par point locution adverbiale

point by point

sur le point de locution prépositionnelle

être sur le point de faire quelque chose to be about to do ou on the point of doing ou on the verge of doing something

j'étais sur le point de partir I was about to ou going to leave

sur le point de pleurer on the verge of tears ou of crying

————————

point d'ancrage nom masculin

1. AUTOMOBILE seat-belt anchorage

2. (figuré) cornerstone

————————

point d'appui nom masculin

1. [d'un levier] fulcrum

2. MILITAIRE strongpoint

3. (figuré) [soutien] support

point de chute nom masculin

1. ARMEMENT point of impact

2. (figuré)

j'ai un point de chute à Milan I have somewhere to stay in Milan

————————

point culminant nom masculin

ASTRONOMIE zenith

GÉOGRAPHIE peak, summit, highest point, (figuré) acme, apex

quel est le point culminant des Alpes? what is the highest point ou peak in the Alps?

les investissements sont à leur point culminant investment has reached a peak

point de départ nom masculin

starting point

nous voilà revenus au point de départ (sens propre & figuré) now we're back where we started

————————

point faible nom masculin

weak spot

son point faible, c'est sa susceptibilité his touchiness is his weak spot ou point

————————

point fort nom masculin

[d'une personne, d'une entreprise] strong point

[d'un joueur de tennis] best shot

les maths n'ont jamais été mon point fort I was never any good at maths, maths was never my strong point

————————

point mort nom masculin

AUTOMOBILE

neutral

au point mort

a. AUTOMOBILE in neutral

b. (figuré) at a standstill

————————

point noir nom masculin

1. MÉDECINE blackhead

2. [difficulté] difficulty, headache (figuré)

un point noir de la circulation

a. [encombré] a heavily congested area

b. [dangereux] an accident blackspot

————————

point sensible nom masculin

1. [endroit douloureux] tender ou sore spot

2. MILITAIRE key ou strategic target

3. (figuré)

toucher un point sensible

a. [chez quelqu'un] to touch on a sore spot

b. [dans un problème] to touch on a sensitive area

Dictionnaire Français-Anglais > point

6 mejorar

v.

to improve, to get better.

María mejoró la receta Mary improved the recipe.

Ricardo mejoró Richard got better.

Las perspectivas mejoraron The outlook got better.

mejorar una oferta to make a better offer

* * *

mejorar

► verbo transitivo

1 to improve

► verbo intransitivo

1 to improve, get better

► verbo pronominal mejorarse

1 to get better

■ ¡que te mejores! I hope you get better

* * *

verb

1) to improve

2) make better

* * *

1. VT

1) [+ servicio, resultados] to improve; [+ enfermo] to make better; (=realzar) to enhance; [+ oferta] to raise, improve; [+ récord] to break; (Inform) to upgrade

- mejorando lo presente

2)

mejorar a algn — (=ser mejor que) to be better than sb

2. VI

1) [situación] to improve, get better; (Meteo) to improve, clear up; (Econ) to improve, pick up; [enfermo] to get better

han mejorado de actitud/imagen — their attitude/image has improved

los negocios mejoran — business is picking up

está mejorado de sus dolores — the pain has gone away

2) [en subasta] to raise one's bid

3.

See:

mejorarse

* * *
1.
verbo transitivo

a) <condiciones/situación> to improve

este tratamiento te mejorará enseguida — this treatment will make you better right away

intentó mejorar su marca — she tried to improve on o beat her own record

b) < oferta> ( en subastas) to increase

los empresarios mejoraron la propuesta — the management improved their offer o made a better offer
2.
mejorar vi tiempo to improve, get better; resultados/calidad/situación to improve, get better; persona (Med) to get better

ha mejorado de aspecto — he looks a lot better

han mejorado de posición — they've come o gone up in the world
3.
mejorarse v pron

a) enfermo to get better

¿ya te mejoraste de la gripe? — have you got over the flu?

que te mejores — get well soon, I hope you get better soon

b) (Chi fam & euf) ( dar a luz) to give birth

* * *

= ameliorate, boost, cultivate, enhance, improve, optimise [optimize, -USA], scale up, score over, upgrade, give + improvement (in), better, bring + Nombre + up to par, get + better, gain + confidence (with/in), do + a better job, pump up, ease, outdo, jazz up, take + a turn, take + a turn, take + a turn for the better, turn + Nombre + (a)round, polish up, best, trump, buff up, go + one better, move it up + a gear, notch it up + a gear, take it up + a gear, take it up + a notch, crank it up + a notch, crank it up + a gear, move it up + a notch, look up.

Ex. These articles are compared with 34 articles on how similar blood changes might ameliorate Raynaud's disease.

Ex. If the title is selected by a book club this helps boost the print-run and overall sales.

Ex. Such familiarity can be cultivated with experience, and will consider the following features of data bases.

Ex. An introduction explaining the nature and scope of the indexing language will enhance its value.

Ex. Notice that it would be possible to improve recall indefinitely by scanning the entire document collection.

Ex. The DOBIS/Leuven data bases is designed to optimize search and updating procedures, because these functions are critical to the operation of a library.

Ex. After a brief discussion of basic hypertext operations, it considers some of the issues that arise in 'scaling up' hyptertext data base.

Ex. A Permuterm index scores over a Double-KWIC index in that it avoids repetitive printing of one title.

Ex. Sometimes it will be necessary to upgrade CIP records once the book is published, and this process is undertaken by BLBSD as appropriate.

Ex. There was, it appeared, little point in spending more than four minutes indexing a particular document, for the additional time gave no improvement in results.

Ex. She thumbed the pages slowly, explaining that the study had been conducted to try to ascertain student attitudes toward the media center, why they used it, which facilities they used, and to see if they had suggestions for bettering it.

Ex. The article ' Bringing your golf collection up to par' gives guidelines on selecting library materials on golf.

Ex. Systems will get better and cheaper with the passage of time.

Ex. This assignment was designed to help students gain confidence in using print and computerized sources.

Ex. At the same time librarians need to do a better job communicating information about available research and instructional support.

Ex. The article ' Pump up the program...' identifies the costs and benefits of undertaking a software upgrade.

Ex. To ease the cataloguer's job and save him the trouble of counting characters, DOBIS/LIBIS uses a special function.

Ex. This novel is narrated by William, an underachiever who is constantly outdone by his charming and lovable identical twin brother.

Ex. After jazzing up her appearance with a new blonde hairdo, she turns up in his office and talks him into taking her out for a meal.

Ex. All went well, and with the addition of two new people, computer science took a turn.

Ex. All went well, and with the addition of two new people, computer science took a turn.

Ex. His private life, however, took a turn for the better.

Ex. When he was younger he really turned the library around, from a backwater, two-bit operation to the respected institution it is today.

Ex. If we polish up and internalize these pearls of wisdom, especially those which challenge our existing boundaries and beliefs, the payoff can be priceless.

Ex. Back in 2001, the tossed salad they prepared fed some 5,000, which then bested the record held by a community in Utah in the United States.

Ex. If prejudice is allowed to trump the rights that all citizens should enjoy, then everyone's freedoms are ultimately endangered.

Ex. As a general rule, you can ' buff up' your look by making your shoulders seem wider and your waist narrower.

Ex. I think Murray will go one better than Wimbledon, but will lose to Federer again in the final.

Ex. Liverpool and Chelsea are grabbing all the headlines, but Arsenal have quietly moved it up a gear scoring 10 goals in their last three league games.

Ex. Start gently, ease yourself in by breaking the workout down into three one minute sessions until you are ready to notch it up a gear and join them together.

Ex. There was not much to separate the sides in the first ten minutes however Arsenal took it up a gear and got the goal but not without a bit of luck.

Ex. We have a good time together and we're good friends.. but I'd like to take it up a notch.

Ex. David quickly comprehended our project needs and then cranked it up a notch with impactful design.

Ex. Went for a bike ride with a mate last week, no problems so will crank it up a gear and tackle some hills in the next few weeks.

Ex. After a regular walking routine is established, why not move it up a notch and start jogging, if you haven't already.

Ex. Things may be looking up for Blair, but it is still not certain that he will fight the election.

----

* cosas + mejorar = things + get better.

* empezar a mejorar = turn + a corner, take + a turn, take + a turn for the better.

* información que permite mejorar la situación social de Alguien = empowering information.

* mejorar con respecto a = be an improvement on.

* mejorar considerablemente = raise to + greater heights, take + Nombre + to greater heights.

* mejorar el pasado = improve on + the past.

* mejorar la autoestima = improve + self-esteem.

* mejorar la calidad = raise + standard, raise + quality.

* mejorar la calidad de vida = improve + living standards, raise + living standards.

* mejorar la eficacia = enhance + effectiveness.

* mejorar la exhaustividad = improve + recall.

* mejorar la pertinencia = improve + precision.

* mejorar la precisión = improve + precision.

* mejorar la productividad = improve + productivity.

* mejorar las destrezas = sharpen + Posesivo + skills.

* mejorar la situación = improve + the lot.

* mejorar las probabilidades = shorten + the odds.

* mejorar la suerte = improve + the lot.

* mejorar + Posesivo + apariencia = smarten (up) + Posesivo + appearance.

* mejorar + Posesivo + autoestima = enhance + Posesivo + self-esteem.

* mejorar + Posesivo + calidad de vida = raise + Posesivo + quality of living.

* mejorar + Posesivo + imagen = raise + Posesivo + profile, smarten up + Posesivo + image, enhance + Posesivo + image, buff up + Posesivo + image.

* mejorar + Posesivo + imagen = enhance + Posesivo + identity.

* mejorar + Posesivo + suerte = improve + Posesivo + lot.

* mejorar + Posesivo + vida = improve + Posesivo + life.

* mejorar una situación = ameliorate + situation.

* que mejora la calidad de vida = life-enhancing.

* situación + mejorar = situation + ease.

* * *
1.
verbo transitivo

a) <condiciones/situación> to improve

este tratamiento te mejorará enseguida — this treatment will make you better right away

intentó mejorar su marca — she tried to improve on o beat her own record

b) < oferta> ( en subastas) to increase

los empresarios mejoraron la propuesta — the management improved their offer o made a better offer
2.
mejorar vi tiempo to improve, get better; resultados/calidad/situación to improve, get better; persona (Med) to get better

ha mejorado de aspecto — he looks a lot better

han mejorado de posición — they've come o gone up in the world
3.
mejorarse v pron

a) enfermo to get better

¿ya te mejoraste de la gripe? — have you got over the flu?

que te mejores — get well soon, I hope you get better soon

b) (Chi fam & euf) ( dar a luz) to give birth

* * *

= ameliorate, boost, cultivate, enhance, improve, optimise [optimize, -USA], scale up, score over, upgrade, give + improvement (in), better, bring + Nombre + up to par, get + better, gain + confidence (with/in), do + a better job, pump up, ease, outdo, jazz up, take + a turn, take + a turn, take + a turn for the better, turn + Nombre + (a)round, polish up, best, trump, buff up, go + one better, move it up + a gear, notch it up + a gear, take it up + a gear, take it up + a notch, crank it up + a notch, crank it up + a gear, move it up + a notch, look up.

Ex: These articles are compared with 34 articles on how similar blood changes might ameliorate Raynaud's disease.

Ex: If the title is selected by a book club this helps boost the print-run and overall sales.

Ex: Such familiarity can be cultivated with experience, and will consider the following features of data bases.

Ex: An introduction explaining the nature and scope of the indexing language will enhance its value.

Ex: Notice that it would be possible to improve recall indefinitely by scanning the entire document collection.

Ex: The DOBIS/Leuven data bases is designed to optimize search and updating procedures, because these functions are critical to the operation of a library.

Ex: After a brief discussion of basic hypertext operations, it considers some of the issues that arise in 'scaling up' hyptertext data base.

Ex: A Permuterm index scores over a Double-KWIC index in that it avoids repetitive printing of one title.

Ex: Sometimes it will be necessary to upgrade CIP records once the book is published, and this process is undertaken by BLBSD as appropriate.

Ex: There was, it appeared, little point in spending more than four minutes indexing a particular document, for the additional time gave no improvement in results.

Ex: She thumbed the pages slowly, explaining that the study had been conducted to try to ascertain student attitudes toward the media center, why they used it, which facilities they used, and to see if they had suggestions for bettering it.

Ex: The article ' Bringing your golf collection up to par' gives guidelines on selecting library materials on golf.

Ex: Systems will get better and cheaper with the passage of time.

Ex: This assignment was designed to help students gain confidence in using print and computerized sources.

Ex: At the same time librarians need to do a better job communicating information about available research and instructional support.

Ex: The article ' Pump up the program...' identifies the costs and benefits of undertaking a software upgrade.

Ex: To ease the cataloguer's job and save him the trouble of counting characters, DOBIS/LIBIS uses a special function.

Ex: This novel is narrated by William, an underachiever who is constantly outdone by his charming and lovable identical twin brother.

Ex: After jazzing up her appearance with a new blonde hairdo, she turns up in his office and talks him into taking her out for a meal.

Ex: All went well, and with the addition of two new people, computer science took a turn.

Ex: All went well, and with the addition of two new people, computer science took a turn.

Ex: His private life, however, took a turn for the better.

Ex: When he was younger he really turned the library around, from a backwater, two-bit operation to the respected institution it is today.

Ex: If we polish up and internalize these pearls of wisdom, especially those which challenge our existing boundaries and beliefs, the payoff can be priceless.

Ex: Back in 2001, the tossed salad they prepared fed some 5,000, which then bested the record held by a community in Utah in the United States.

Ex: If prejudice is allowed to trump the rights that all citizens should enjoy, then everyone's freedoms are ultimately endangered.

Ex: As a general rule, you can ' buff up' your look by making your shoulders seem wider and your waist narrower.

Ex: I think Murray will go one better than Wimbledon, but will lose to Federer again in the final.

Ex: Liverpool and Chelsea are grabbing all the headlines, but Arsenal have quietly moved it up a gear scoring 10 goals in their last three league games.

Ex: Start gently, ease yourself in by breaking the workout down into three one minute sessions until you are ready to notch it up a gear and join them together.

Ex: There was not much to separate the sides in the first ten minutes however Arsenal took it up a gear and got the goal but not without a bit of luck.

Ex: We have a good time together and we're good friends.. but I'd like to take it up a notch.

Ex: David quickly comprehended our project needs and then cranked it up a notch with impactful design.

Ex: Went for a bike ride with a mate last week, no problems so will crank it up a gear and tackle some hills in the next few weeks.

Ex: After a regular walking routine is established, why not move it up a notch and start jogging, if you haven't already.

Ex: Things may be looking up for Blair, but it is still not certain that he will fight the election.

* cosas + mejorar = things + get better.

* empezar a mejorar = turn + a corner, take + a turn, take + a turn for the better.

* información que permite mejorar la situación social de Alguien = empowering information.

* mejorar con respecto a = be an improvement on.

* mejorar considerablemente = raise to + greater heights, take + Nombre + to greater heights.

* mejorar el pasado = improve on + the past.

* mejorar la autoestima = improve + self-esteem.

* mejorar la calidad = raise + standard, raise + quality.

* mejorar la calidad de vida = improve + living standards, raise + living standards.

* mejorar la eficacia = enhance + effectiveness.

* mejorar la exhaustividad = improve + recall.

* mejorar la pertinencia = improve + precision.

* mejorar la precisión = improve + precision.

* mejorar la productividad = improve + productivity.

* mejorar las destrezas = sharpen + Posesivo + skills.

* mejorar la situación = improve + the lot.

* mejorar las probabilidades = shorten + the odds.

* mejorar la suerte = improve + the lot.

* mejorar + Posesivo + apariencia = smarten (up) + Posesivo + appearance.

* mejorar + Posesivo + autoestima = enhance + Posesivo + self-esteem.

* mejorar + Posesivo + calidad de vida = raise + Posesivo + quality of living.

* mejorar + Posesivo + imagen = raise + Posesivo + profile, smarten up + Posesivo + image, enhance + Posesivo + image, buff up + Posesivo + image.

* mejorar + Posesivo + imagen = enhance + Posesivo + identity.

* mejorar + Posesivo + suerte = improve + Posesivo + lot.

* mejorar + Posesivo + vida = improve + Posesivo + life.

* mejorar una situación = ameliorate + situation.

* que mejora la calidad de vida = life-enhancing.

* situación + mejorar = situation + ease.

* * *

mejorar [A1 ]

vt

1 ‹condiciones/situación› to improve

este tratamiento te mejorará enseguida this treatment will make you better right away

tienes que mejorar las notas/la letra you must improve your grades/your handwriting

intentó mejorar su marca she tried to improve on o beat her own record

2 ‹oferta› (en subastas) to increase

los empresarios mejoraron la propuesta the management improved their offer o made a better offer

■ mejorar

vi

«tiempo» to improve, get better; «resultados/calidad» to improve, get better; «persona» ( Med) to get better

mi situación económica no ha mejorado nada my financial situation hasn't improved at all o got any better

ha mejorado de aspecto he looks a lot better

tus notas no han mejorado mucho your grades haven't improved much o got(ten) any better

han mejorado de posición they've come o gone up in the world

el paciente sigue mejorando the patient is making a steady improvement

■ mejorarse

v pron

1 «enfermo» to get better

¿ya te mejoraste de la gripe? have you got over the flu?

que te mejores get well soon, I hope you get better soon

2 ( Chi fam euf) (dar a luz) to give birth

* * *

mejorar ( conjugate mejorar) verbo transitivo ‹condiciones/situación/oferta› to improve;
‹ marca› to improve on, beat;
◊ el tratamiento la mejoró the treatment made her a lot better

verbo intransitivo [tiempo/calidad/situación] to improve, get better;

[ persona] (Med) to get better;
◊ ha mejorado de aspecto he looks a lot better

mejorarse verbo pronominal [ enfermo] to get better;
que te mejores get well soon, I hope you get better soon
mejorar
I verbo transitivo
1 to improve: han mejorado la educación, education has been improved
2 Dep (un tiempo, una marca) to break
II verbo intransitivo to improve, get better: espero que el tiempo mejore, I hope the weather gets better
su salud no mejora, his health is not improving

' mejorar' also found in these entries:
Spanish:
enriquecer
- ganar
- perfeccionar
- potenciar
- refacción
- superar
English:
ameliorate
- better
- existence
- get along
- improve
- improve on
- improvement
- look up
- pick up
- progress
- raise
- security
- technique
- turn
- upgrade
- brighten
- enhance
- go
- look
- matter
- out
- perk
- pick
- rise
- room
- smarten up
- up

* * *

mejorar

♦ vt

1. [hacer mejor] to improve;

mejoraron las condiciones de trabajo working conditions were improved;

su principal objetivo es mejorar la economía their main aim is to improve the economy's performance

2. [enfermo] to make better;

estas pastillas lo mejorarán these tablets will make him better

3. [superar] to improve;

mejorar una oferta to make a better offer;

mejoró el recórd mundial she beat the world record

♦ vi

1. [ponerse mejor] to improve, to get better;

el paciente está mejorando the patient's condition is improving, the patient is getting better;

necesita mejorar en matemáticas he needs to improve o do better in mathematics

2. [tiempo, clima] to improve, to get better;

tan pronto como mejore, salimos a dar un paseo as soon as the weather improves o gets better we'll go out for a walk;

después de la lluvia el día mejoró after the rain it cleared up

♦ See also the pronominal verb mejorarse

* * *

mejorar

I v/t improve

II v/i improve

* * *

mejorar vt

: to improve, to make better

mejorar vi

: to improve, to get better

♦ See also the reflexive verb mejorarse

* * *

mejorar vb to improve

sus notas han mejorado his marks have improved

mañana mejorará el tiempo the weather will be better tomorrow

Spanish-English dictionary > mejorar

7 remonter

remonter [ʀ(ə)mɔ̃te]

➭ TABLE 1

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► remonter is conjugated with être, unless it has an object, when the auxiliary is avoir.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. intransitive verb

   a. ( = monter à nouveau) to go or come back up

• il remonta à pied he walked back up

• remonte me voir come back up and see me

• je remonte demain à Paris (en voiture) I'm driving back up to Paris tomorrow

• remonter sur les planches [comédien] to go back on the stage

   b. (dans un moyen de transport) remonter en voiture to get back into one's car

• remonter à cheval ( = se remettre en selle) to get back onto one's horse

• remonter à bord (bateau) to go back on board

   c. ( = s'élever de nouveau) [prix, température, baromètre] to rise again

• les bénéfices ont remonté au dernier trimestre profits were up again in the last quarter

• les prix ont remonté en flèche prices shot up again

• il remonte dans mon estime my opinion of him is improving again

• il est remonté de la 7^e à la 3^e place he has come up from 7th to 3rd place

   d. ( = réapparaître) to come back

• remonter à la surface to come back up to the surface

• une mauvaise odeur remontait de l'égout a bad smell was coming up out of the drain

   e. ( = retourner) to return

• remonter à la source/cause to go back to the source/cause

• il faut remonter plus loin pour comprendre l'affaire you must look further back to understand this business

• remonter jusqu'au coupable to trace the guilty person

• aussi loin que remontent ses souvenirs as far back as he can remember

• remonter dans le temps to go back in time

   f. remonter à ( = dater de) cette histoire remonte à plusieurs années all this goes back several years

2. transitive verb

   a. [+ étage, côte, marche] to go or come back up

• remonter l'escalier en courant to run back upstairs

• remonter le courant/une rivière (à la nage) to swim back upstream/up a river ; (en barque) to sail back upstream/up a river

   b. ( = rattraper) [+ adversaire] to catch up with

• se faire remonter par un adversaire to let o.s. be caught up by an opponent

   c. [+ mur, tableau, étagère] to raise ; [+ vitre] (en poussant) to push up ; (avec bouton ou manivelle) to wind up ; [+ store] to raise ; [+ pantalon, manche] to pull up ; (en roulant) to roll up ; [+ chaussettes] to pull up ; [+ col] to turn up ; [+ jupe] to pick up ; [+ mauvaise note] to raise

• il s'est fait remonter les bretelles par le patron (inf) the boss gave him a real tongue-lashing (inf)

   d. ( = remporter) to take or bring back up

• remonter une malle au grenier to take a trunk back up to the attic

   e. [+ montre, mécanisme] to wind up

   f. [+ machine, moteur, meuble] to put together again ; [+ robinet, tuyau] to put back

• ils ont remonté une usine à Lyon they have set up another factory in Lyon

• il a eu du mal à remonter les roues de sa bicyclette he had a job putting the wheels back on his bicycle

   g. ( = remettre en état) [+ personne] to buck (inf) up again ; [+ entreprise] to put back on its feet ; [+ mur en ruines] to rebuild ; → moral

   h. [+ pièce de théâtre, spectacle] to restage

3. reflexive verb

► se remonter to buck (inf) o.s. up

* * *
ʀəmɔ̃te
1.

verbe transitif (+ v avoir)

1) ( transporter de nouveau)

remonter quelqu'un/quelque chose — ( en haut) gén to take somebody/something back up (à to); ( à l'étage) to take somebody/something back upstairs; ( d'en bas) gén to bring somebody/something back up (de from); ( de l'étage) to bring [somebody/something] back upstairs [personne, objet]

remonter les bouteilles de la cave — to bring the bottles back up from the cellar

je peux vous remonter au village — I can take you back up to the village

2) ( replacer en haut) to put [something] back up [valise, boîte]

remonter un seau d'un puits — to pull a bucket up from a well

3) ( relever) to raise [étagère, store, tableau] (de by); to wind [something] back up [vitre de véhicule]; to roll up [manches, jambes de pantalon]; to hitch up [jupe, pantalon]; to turn up [col]; to pull up [chaussettes]

4) ( parcourir de nouveau) [personne] ( en allant) to go back up [pente, rue]; to go ou climb back up [escalier, échelle]; ( en venant) to come back up [pente, rue, échelle]; [voiture, automobiliste] to drive back up [pente]

remonter la colline à bicyclette — to cycle back up the hill

il m'a fait remonter l'escalier en courant — he made me run back up the stairs

5) ( parcourir en sens inverse) [bateau] to sail up [fleuve]; [poisson] to swim up [rivière]; [personne, voiture] to go up [rue]

remonter une rivière à la nage — to swim up a river

remonter le flot de voyageurs — to walk against the flow of passengers

remonter une filière or piste — fig to follow a trail ( jusqu'à quelqu'un to somebody)

remonter le temps par la pensée — to go back in time in one's imagination

6) ( rattraper dans un classement) [cycliste] to catch up with [peloton, concurrent]

7) ( réconforter)

remonter quelqu'un or le moral de quelqu'un — to cheer somebody up, to raise somebody's spirits

8) ( assembler de nouveau) to put [something] back together again [armoire, jouet]; to put [something] back [roue]

9) ( retendre le ressort de) to wind [something] up [mécanisme, réveil]

être remonté à bloc — (colloq) fig [personne] to be full of energy

10) ( remettre en scène) to revive [pièce, spectacle]

2.

verbe intransitif (+ v être)

1) ( monter de nouveau) [personne] ( en allant) gén to go back up, to go up again (à to); ( en venant) gén to come back up, to come up again (de from); ( à l'étage) to go/to come back upstairs; ( après être redescendu) to go/to come back up again; [train, ascenseur] to go back up; [avion, hélicoptère] to climb again; [mer] to come in again; [prix, température, baromètre] to rise again, to go up again

reste ici, je remonte au grenier — stay here, I'm going back up to the attic

peux-tu remonter chercher mon sac? — can you go back upstairs and get my bag?

tu es remonté à pied? — did you walk back up?

remonter à l'échelle — to climb back up the ladder

remonter sur — [personne] to step back onto [trottoir]; to climb back onto [mur]

remonter à la surface — lit [plongeur] to surface; [huile, objet] to rise to the surface; fig [scandale] to resurface; [souvenirs] to surface again

remonter à cheval — to get back on a horse

remonter à bord d'un avion — to board a plane again

remonter dans les sondages — [politicien, parti] to move up in the opinion polls

remonter de la quinzième à la troisième place — [sportif, équipe] to move up from fifteenth to third position

remonter à Paris — ( retourner) to go back up to Paris

la criminalité remonte — crime is rising again

faire remonter les cours — to put prices up again

faire remonter la température — to raise the temperature

2) ( pour retrouver l'origine)

remonter dans le temps — to go back in time

remonter à — [historien] to go back to [époque, date]; [événement, œuvre, tradition] to date back to [époque, date, personnage historique]; [habitude] to be carried over from [enfance, période]; [enquêteur, police] to follow the trail back to [personne, chef de gang]

remonter 20 ans en arrière — [historien] to go back 20 years

faire remonter — to trace (back) [origines, ancêtres] (à to)

3) ( se retrousser) [pull, jupe] to ride up

4) ( se faire sentir)

les odeurs d'égout remontent dans la maison — the smell from the drains reaches our house

5) Nautisme

remonter au or dans le vent — to sail into the wind

3.

se remonter verbe pronominal

1) ( se réconforter)

se remonter le moral — ( seul) to cheer oneself up; ( à plusieurs) to cheer each other up

2) ( s'équiper de nouveau)

se remonter en meubles/draps — to get some new furniture/sheets

* * *
ʀ(ə)mɔ̃te
1. vi

1) (d'où l'on vient) to go back up

Il est remonté au premier étage. — He has gone back up to the first floor.

remonter la pente fig — to get back on one's feet

2) (sur un cheval) to get back on, to remount

3) (dans un véhicule) to get back in

remonter en voiture — to get back into the car

4) [route, température, prix] to go up again

5) [vêtement] to ride up

2. vt

1) [personne] to cheer up, to buck up

Cette nouvelle m'a un peu remonté. — The news cheered me up a bit.

remonter le moral à qn — to raise sb's spirits, to cheer sb up

2) [manches, pantalon] to roll up

3) [col] to turn up

4) [fleuve, courant] (en bateau) to sail up, (à la nage) to swim up

5) [niveau, limite] to raise

6) [moteur, meuble] to put back together, to reassemble

7) [montre, mécanisme] to wind up

8)

remonter à (= dater de) — to date back to, to go back to

* * *

remonter verb table: aimer

A vtr

1 ( transporter de nouveau) ( en haut) gén to take [sb/sth] back up [personne, objet] (à to); ( à l'étage) to take [sb/sth] back upstairs [personne, objet]; ( d'en bas) gén to bring [sb/sth] back up [personne, objet] (de from); ( de l'étage) to bring [sb/sth] back upstairs [personne, objet]; remonter les valises au grenier to take the suitcases back up to the attic; remonter les bouteilles de la cave to bring the bottles back up from the cellar; je peux vous remonter au village I can take you back up to the village; remonte-moi mes pantoufles bring my slippers back up (to me); je leur ai fait remonter les valises au grenier I made them take the suitcases back up to the attic; j'ai fait remonter le piano dans la chambre I had the piano taken back up to the bedroom; faites-moi remonter les dossiers secrets get the secret files brought back up to me;

2 ( remettre en haut) to put [sth] back up [valise, boîte]; remonter la valise sur l'armoire to put the suitcase back up on the wardrobe; remonter un seau d'un puits to pull a bucket up from a well;

3 ( relever) to raise [étagère, store, tableau] (de by); to wind [sth] back up [vitre de véhicule]; to roll up [manches, jambes de pantalon]; to hitch up [jupe, pantalon]; to turn up [col]; to pull up [chaussettes]; remonter une étagère de 20 centimètres/d'un cran to raise a shelf another 20 centimetres^GB/by another notch; remonter une note de deux points to raise a mark GB ou grade US by two points;

4 ( parcourir de nouveau) [personne] ( en allant) to go back up [pente, rue, étage]; to go ou climb back up [escalier, marches, échelle]; ( en venant) to come back up [pente, rue, marches, échelle]; [voiture, automobiliste] to drive back up [pente, route]; nous avons remonté la colline à pied ( en marchant) we walked back up the hill; ( et non à bicyclette) we went back up the hill on foot; remonter la colline en rampant/à bicyclette to crawl/cycle back up the hill; il m'a fait remonter l'escalier en courant he made me run back up the stairs;

5 ( parcourir en sens inverse) [bateau] to sail up [fleuve, canal]; [poisson] to swim up [rivière]; [personne, voiture] to go up [rue, boulevard]; tu remontes l'avenue jusqu'à la banque you go up the avenue until you get to the bank; remonter un canal en péniche to go up a canal in a barge; remonter une rivière en canoë/en yacht/à la nage to canoe/sail/swim up a river; remonter un boulevard à bicyclette/en voiture to cycle/drive up a boulevard; remonter le flot de voyageurs to walk against the flow of passengers; remonter une filière or piste fig to follow a trail (jusqu'à qn to sb); remonter le temps par la pensée or l'imagination to go back in time in one's imagination;

6 ( rattraper dans un classement) [cycliste] to catch up with [peloton, concurrent];

7 ( réconforter) remonter qn or le moral de qn to cheer sb up, to raise sb's spirits; la nouvelle/il m'a remonté le moral the news/he cheered me up;

8 ( assembler de nouveau) to put [sth] back together again [armoire, table, jouet]; to re-erect [échafaudage]; to reassemble [moteur, machine]; to put [sth] back [roue]; il s'amuse à démonter et remonter ses jouets he's having fun taking his toys apart and putting them back together again;

9 ( retendre le ressort de) to wind [sth] up [mécanisme, montre, réveil]; to wind [sth] up [boîte à musique] (avec with); être remonté à bloc○ fig [personne] to be full of energy;

10 ( remettre en scène) to revive [pièce, spectacle].

B vi

1 ( monter de nouveau) [personne] ( en allant) gén to go back up, to go up again (à to); ( à l'étage) to go back upstairs, to go upstairs again; ( en venant) gén to come back up, to come up again (de from); ( à l'étage) to come back upstairs, to come upstairs again; ( après être redescendu) ( en allant) to go back up again; ( en venant) to come back up again; [train, ascenseur, téléphérique] ( en allant) to go back up; ( en venant) to come back up; [avion, hélicoptère] to climb again; [oiseau] to fly up again; [prix, taux, monnaie] to go up again; [chemin, route] to rise again; [mer] to come in again; [température, baromètre] to rise again, to go up again; reste ici, je remonte au grenier stay here, I'm going back up to the attic; peux-tu remonter chercher mon sac? can you go back upstairs and get my bag?; tu es remonté à pied? gén did you walk back up?; ( plutôt que par l'ascenseur) did you come back up on foot?; je préfère remonter par l'escalier I prefer to go back up by the stairs; nous sommes remontés par le sentier/la route ( à pied) we walked back up by the path/the road; ( à cheval) we rode back up by the path/the road; il est remonté vers moi en rampant he crawled back up to me; il est remonté au col à bicyclette/en voiture he cycled/drove back up to the pass; où est l'écureuil? il a dû remonter à l'arbre where's the squirrel? it must have gone back up the tree; je suis remonté en haut de la tour/au sommet de la falaise I went back up to the top of the tower/to the top of the cliff; elle est remontée dans sa chambre she went back up to her bedroom; remonter à l'échelle/la corde to climb back up the ladder/the rope; remonter sur [personne] to step back onto [trottoir, marche]; [personne, animal] to climb back onto [mur, tabouret]; il est remonté sur le toit [enfant, chat] he's gone back up onto the roof; remonter dans son lit to get back into bed; remonter à la surface lit [plongeur] to surface; [huile, objet] to rise to the surface; fig [scandale] to resurface; [souvenirs] to surface again; remonter à cheval to get back on a horse; remonter en voiture/dans le train to get back in the car/on the train; remonter à bord d'un avion to board a plane again; remonter dans les sondages [politicien, parti] to move up in the opinion polls; remonter de la quinzième à la troisième place [sportif, équipe] to move up from fifteenth to third position; remonter à Paris ( retourner) to go back up to Paris; la criminalité remonte crime is rising again; les cours sont remontés de 20% prices have gone up another 20%; faire remonter le dollar to send ou put the dollar up again; faire remonter les cours to put prices up again; l’euro est remonté par rapport à la livre the euro has gone up ou risen against the pound again; faire remonter la température gén to raise the temperature; Méd to raise one's temperature;

2 ( pour retrouver l'origine) remonter dans le temps to go back in time; remonter à [historien] to go back to [époque, date]; [événement, œuvre, tradition] to date back to [époque, date, personnage historique]; [habitude] to be carried over from [enfance, période]; [enquêteur, police] to follow the trail back to [personne, chef de gang]; remonter 20 ans en arrière [historien] to go back 20 years; l'histoire remonte à quelques jours the story goes back a few days; il nous a fallu remonter jusqu'en 1770 we had to go back to 1770; les manuscrits remontent au XI^e siècle the manuscripts date back to the 11th century; remonter à l'époque où to date back to the days when; remonter aux causes de qch to identify the causes of sth; faire remonter to trace (back) [origines, ancêtres] (à to);

3 ( se retrousser) [pull, jupe] to ride up;

4 ( se faire sentir) les odeurs d'égout remontent dans la maison the smell from the drains reaches our house; j'ai mon petit déjeuner qui remonte○ my breakfast is repeating on me○;

5 Naut remonter au or dans le vent to sail into the wind.

C se remonter vpr

1 ( se réconforter) se remonter le moral ( seul) to cheer oneself up; ( à plusieurs) to cheer each other up;

2 ( s'équiper de nouveau) se remonter en meubles/draps to get some new furniture/sheets; se remonter en vin to replenish one's stock ou supply of wine.

[rəmɔ̃te] verbe transitif

1. [côte, étage] to go ou to climb back up

2. [porter à nouveau] to take back up

3. [parcourir - en voiture, en bateau etc.] to go up (inseparable)

remonter le Nil to sail up the Nile

les saumons remontent le fleuve the salmon are swimming upstream

nous avons remonté la Seine en voiture jusqu'à Rouen we drove along the Seine (upriver) to Rouen

remonter le défilé [aller en tête] to work one's way to the front of the procession

remonter la rue to go ou to walk back up the street

en remontant le cours des siècles ou du temps going back several centuries

4. [relever - chaussette] to pull up (separable) ; [ - manche] to roll up (separable) ; [ - col, visière] to raise, to turn up (separable) ; [ - robe] to raise, to lift ; [ - store] to pull up, to raise

remonter quelque chose to put something higher up, to raise something

remonte ton pantalon pull your trousers (UK) ou pants (US) up

elle a remonté la vitre she wound the window up

[augmenter - salaire, notation] to increase, to raise, to put up (separable)

tous les résultats des examens ont été remontés de 2 points all exam results have been put up ou raised by 2 marks

5. [assembler à nouveau - moteur, kit] to reassemble, to put back (separable) together (again) ; [ - étagère] to put back (separable) up

CINÉMA [film] to reedit

6. COMMERCE [rouvrir] to set up (separable) again

à sa sortie de prison, il a remonté une petite affaire de plomberie when he came out of prison he started up another small plumbing business

[faire prospérer à nouveau]

il a su remonter l'entreprise he managed to set ou to put the business back on its feet

7. [renouveler] to restock, to stock up again

remonter son stock (de cassettes vidéo) to stock up again (on video cassettes)

8. [mécanisme, montre] to wind (up)

9. [ragaillardir - physiquement] to pick up (separable) ; [ - moralement] to cheer up (separable)

prends un whisky, ça te remontera (familier) have a whisky, it'll make you feel better

remonter le moral à quelqu'un to cheer somebody up

10. SPORT [concurrent] to catch up (with)

11. THÉÂTRE to stage again, to put on (the stage) again

————————

[rəmɔ̃te] verbe intransitif (surtout aux être)

1. [monter de nouveau] to go back up, to go up again

l'enfant remonta dans la brouette/sur l'escabeau the child got back into the wheelbarrow/up onto the stool

remonte dans ta chambre go back up to your room

remonter à Paris to go back to Paris

2. TRANSPORTS

remonter dans

a. [bateau, bus, train] to get back onto

b. [voiture] to get back into

remonter à cheval

a. [se remettre en selle] to remount

b. [refaire de l'équitation] to take up riding again

3. [s'élever - route] to go back up, to go up again

le sentier remonte jusqu'à la villa the path goes up to the villa

[avoir un niveau supérieur]

la mer remonte the tide's coming in (again)

le baromètre remonte the barometer is rising

le prix du sucre a remonté [après une baisse] the price of sugar has gone back up again

sa fièvre remonte de plus belle his temperature is going up even higher

tu remontes dans mon estime you've gone up in my esteem

sa cote remonte (figuré) he's becoming more popular

ses actions remontent (figuré) things are looking up ou picking up for him

4. [jupe] to ride ou to go up

5. [faire surface - mauvaise odeur] to come back up

remonter à la surface

a. [noyé] to float back (up) to the surface

b. [plongeur] to resurface

c. [scandale] to reemerge, to resurface

6. [retourner vers l'origine]

remonter dans le temps to go back in time

remonter à [se reporter à] to go back to, to return to

le renseignement qui nous a permis de remonter jusqu'à vous the piece of information which enabled us to trace you

remonter de l'effet à la cause to trace the effect back to the cause

remonter à [dater de] to go ou to date back to

on fait généralement remonter la crise à 1910 the crisis is generally believed to have started in 1910

7. NAUTIQUE [navire] to sail north

[vent] to come round the north

remonter au vent to tack into the wind

————————

se remonter verbe pronominal (emploi passif)

ces nouvelles montres ne se remontent pas these new watches don't have to be wound up

————————

se remonter verbe pronominal (emploi réfléchi)

[physiquement] to recover one's strength

[moralement] to cheer oneself up

elle dit qu'elle boit pour se remonter she says she drinks to cheer herself up ou to make herself feel better

se remonter le moral to cheer oneself up

————————

se remonter en verbe pronominal plus préposition

(familier) [se réapprovisionner en] to replenish one's stock of

Dictionnaire Français-Anglais > remonter

8 paso

adj.

dried.

intj.

open up, gangway.

m.

1 passing.

el paso del tiempo the passage of time

con el paso de los años as the years go by

el Ebro, a su paso por Zaragoza the Ebro, as it flows through Zaragoza

su paso fugaz por la universidad his brief spell at the university

abrir paso a alguien (también figurative) to make way for somebody

abrirse paso entre la multitud to make o force one's way through the crowd

ceder el paso (a alguien) to let (somebody) past; to give way (to somebody) (automobiles)

ceda el paso give way (en letrero) (British), yield (United States)

de paso in passing; (de pasada) while I'm/you're/etc at it (aprovechando)

prohibido el paso no entry (en letrero)

paso del ecuador = (celebration marking) halfway stage in a university course

2 step.

dar un paso adelante o al frente to step forward, to take a step forward

3 walk.

a paso ligero at a brisk pace

marcar el paso to keep time

a este paso no acabaremos nunca at this rate we'll never finish

4 step (etapa, acontecimiento).

dar los pasos necesarios to take the necessary steps

paso a paso step by step

5 crossing (cruce).

paso de cebra zebra crossing (British), = pedestrian crossing marked with black and white lines

paso elevado flyover (British), overpass (United States)

paso fronterizo border crossing (point)

paso a nivel level crossing (British), grade crossing (United States)

paso peatonal o de peatones pedestrian crossing

paso subterráneo subway (British), underpass (United States)

6 pass (geography) (en montaña).

7 step in a process, stride, move.

8 passage, pass, crossing point.

9 pace, walking pace.

10 gateway.

pres.indicat.

1^st person singular (yo) present indicative of spanish verb: pasar.

* * *

paso

► nombre masculino

1 (movimiento) step, footstep

■ ¡no des ni un paso más! don't move another step!

■ he oído pasos I heard footsteps

2 (distancia) pace

3 (camino) passage, way

4 (avance) progress, advance

5 (trámite) step, move

6 (de montaña) mountain pass; (de mar) strait

7 RELIGIÓN float (used in Holy Week processions)

\

FRASEOLOGÍA

a cada paso at every turn

a paso de tortuga at a snail's pace

abrirse paso to force one's way through

apretar el paso to hurry

cerrarle el paso a alguien to block somebody' s way

dar paso a (hacer posible) to pave the way for 2 (provocar) to give rise to 3 (dejar pasar) to let through, make way for 4 (pasar a) to move on to

dar sus primeros pasos to start walking

dar un paso en falso (al andar) to lose one's footing 2 (equivocarse) to make a false move

estar a un paso/a dos pasos to be very close

■ estamos a un paso de encontrar la solución the solution is just around the corner

estar de paso to be passing through

hacer algo de paso to do something as well

■ de paso, tráeme tabaco while you're there, get me some cigarettes

no dar un paso sin... not to do a thing without...

paso a paso step by step

'Prohibido el paso' "No entry"

salir al paso de alguien to waylay somebody

salir al paso de algo to forestall something

seguirle los pasos a alguien to follow somebody close behind 2 figurado to follow in somebody's footsteps

ceda el paso (señal) give way sign, US yield sign

paso a nivel level crossing, US grade crossing

paso de cebra zebra crossing

paso de peatones pedestrian crossing

paso del ecuador half-way point (in university studies)

paso elevado flyover

paso subterráneo (de peatones) subway

* * *

noun m.

1) passage

2) footstep

3) pace

4) way

* * *
I
ADJ dried

higo paso — dried fig

ciruela pasa — prune

uva pasa — raisin
II
1. SM

1) (=acción de pasar)

contemplaban el paso de la procesión desde un balcón — they watched the procession go by from a balcony

para evitar el paso del aire — to prevent the air getting through

por estas fechas tiene lugar el paso de las cigüeñas por nuestra región — this is the time of year when the storks fly over our region

los detuvieron en el paso del estrecho — they were arrested while crossing the channel

el presidente, a su paso por nuestra ciudad... — the president, during his visit to our city...

el huracán arrasó con todo lo que encontró a su paso — the hurricane flattened everything in its path

con el paso del tiempo — with (the passing of) time

prohibido el paso — no entry

• ceder el paso — to give way, yield (EEUU)

ceda el paso — give way, yield (EEUU)

• dar paso a algo, el invierno dio paso a la primavera — winter gave way to spring

ahora vamos a dar paso a nuestro corresponsal en Lisboa — we now go over to our correspondent in Lisbon

las protestas dieron paso a una huelga — the protests led to o were followed by a strike

• de paso, mencionaron el tema solo de paso — they only mentioned the matter in passing

¿puedes ir al supermercado, de paso que vas a la farmacia? — could you go to the supermarket on your way to the chemist's?

de paso recuérdale que tiene un libro nuestro — remind him that he's got a book of ours while you're at it

el banco me pilla de paso — the bank is on my way

dicho sea de paso — incidentally

• entrar de paso — to drop in

• estar de paso — to be passing through

están solo de paso por Barcelona — they're just passing through Barcelona

paso del Ecuador — party or trip organized by university students to celebrate the halfway stage in their degree course

paso franco, paso libre — free passage
ave
2) (=camino) way; (Arquit) passage; (Geog) pass; (Náut) strait

estás en mitad del paso — you're blocking the way

¡paso! — make way!

la policía le abría paso — the police cleared a path for him

• abrirse paso — to make one's way

se abrió paso entre la multitud — he made his way through the crowd

se abrió paso a tiros — he shot his way through

se abrieron paso luchando — they fought their way through

• cerrar el paso — to block the way

• dejar el paso libre — to leave the way open

dejar paso a algn — to let sb past

• impedir el paso — to block the way

- salir al paso a algn

- salir al paso de algo

han salido al paso de la acusación — they've been quick to deny the accusation

- salir del paso

paso a desnivel, paso a distinto nivel — (Aut) flyover, overpass (EEUU)

paso a nivel — level crossing, grade crossing (EEUU)

paso a nivel sin barrera — unguarded level crossing

paso (de) cebra — Esp zebra crossing, crosswalk (EEUU)

paso de peatones — pedestrian crossing, crosswalk (EEUU)

paso elevado — (Aut) flyover, overpass (EEUU)

paso fronterizo — border crossing

paso inferior — underpass, subway

paso salmonero — salmon ladder

paso subterráneo — underpass, subway

paso superior — (Aut) flyover, overpass (EEUU)

3) [al andar] (=acción) step; (=ruido) footstep; (=huella) footprint

he oído pasos — I heard footsteps

• coger el paso — to fall into step

• dar un paso — to take a step

¿ha dado ya sus primeros pasos? — has she taken her first steps yet?

no da ni un paso sin ella — he never goes anywhere without her

• dirigir sus pasos hacia — to head towards

• dar un paso en falso — (=tropezar) to miss one's footing; (=equivocarse) to make a false move

• hacer pasos — (Baloncesto) to travel (with the ball)

• volvió sobre sus pasos — she retraced her steps

- a cada paso

- a pasos agigantados

el proyecto avanza a pasos agigantados — the project is advancing by leaps and bounds

la demanda aumenta a pasos agigantados — demand is increasing at a rate of knots o extremely quickly

- andar en malos pasos

- dar un mal paso

- paso a paso

- por sus pasos contados

- seguir los pasos a algn

- seguir los pasos de algn

paso adelante — (lit, fig) step forward

paso a dos — pas de deux

paso atrás — (lit, fig) step backwards

dio un paso atrás — he took a step backwards

4) (=modo de andar) [de persona] walk, gait; [de caballo] gait

caminaba con paso decidido — he was walking purposefully

• acelerar el paso — to go faster, speed up

• aflojar el paso — to slow down

• apretar o avivar el paso — to go faster, speed up

• a buen paso — at a good pace

iba andando a buen paso — I was walking at a good pace

las conversaciones marchan a buen paso — the talks are proceeding at a good pace o rate

• establecer el paso — to make the pace, set the pace

• a paso lento — at a slow pace, slowly

• a paso ligero — [gen] at a swift pace; (Mil) at the double

• llevar el paso — to keep in step, keep time

• marcar el paso — [gen] to keep time; (Mil) to mark time

• a paso redoblado — LAm (Mil) at the double

• romper el paso — to break step

- a paso de tortuga

paso de ambladura, paso de andadura — (Equitación) amble

paso de ganso LAm —

paso de (la) oca — goose step

paso de vals — waltz step

5) (=ritmo) rate, pace

• a este paso — at this rate

a este paso no terminarán nunca — at this rate they'll never finish

al paso que vamos no acabaremos nunca — at the rate we're going we'll never finish

6) (=distancia)

vive a un paso de aquí — he lives round the corner from here

estaba a unos diez pasos — it was about ten paces away

de eso al terrorismo no hay más que un paso — it's a small step from there to terrorism

7) (=avance) step

es un paso hacia nuestro objetivo — it's a step towards our objective

el matrimonio es un paso muy importante en la vida — marriage is an important step in life

- dar el primer paso

8) (Téc) [de tornillo] pitch; [de contador, teléfono] unit

9) (Teat) ( Hist) sketch, interlude

10) (Rel) [en procesión] float in Holy Week procession, with statues representing part of Easter story

See:

ver nota culturelle SEMANA SANTA in semana

11)

paso de armas — (Mil, Hist) passage of arms

12) LAm (=vado) ford

2.

ADV softly, gently

¡paso! — not so fast!, easy there!

* * *

masculino

1)

a) ( acción)

el paso del agua — the flow of water

el paso del tren — the passing of the train

el paso del tiempo — the passage of time

el huracán destruyó todo a su paso — the hurricane destroyed everything in its path

el paso de la dictadura a la democracia — the transition from dictatorship to democracy

de paso: están de paso they're just visiting o just passing through; de paso puedo comprar pan I can buy some bread on the way; fui a la oficina y de paso hablé con él I went to the office and while I was there I had a word with him; me pilla de paso it's on my way; y dicho sea de paso... — and incidentally...

b) (camino, posibilidad de pasar) way

abran paso — make way

me cerró el paso — she blocked my way

dejen el paso libre — leave the way clear

ceda el paso — yield ( in US), give way ( in UK)

prohibido el paso — no entry

abrirse paso — to make one's way; ( a codazos) to elbow one's way

abrirse paso en la vida — to make one's way in life

salir al paso de alguien — ( abordar) to waylay somebody; ( detener) to stop somebody

un guardia salió a su paso — he was stopped by a security guard

2) (Geog) ( en montaña) pass

salir del paso — to get out of a (tight) spot o (AmE) crack (colloq)

- paso a nivel

- paso de cebra

- paso de peatones

- paso elevado or a desnivel

- paso fronterizo

- paso subterráneo

3)

a) (al andar, bailar) step

dio un paso para atrás — he took a step backward(s)

camina 50 pasos al norte — walk 50 paces to the north

dirigió sus pasos hacia la puerta — she walked toward(s) the door

oyó pasos — she heard footsteps

entró con paso firme — he came in purposefully

no da un paso sin consultarme — she won't do anything without asking me first

paso a paso — step by step

a cada paso — at every turn

andar en malos pasos — to be mixed up in shady deals

a pasos agigantados — by leaps and bounds

dar los primeros pasos — ( literal) to take one's first steps; ( iniciarse en algo) to start out

dar un paso en falso — ( literal) to stumble; ( equivocarse) to make a false move

seguirle los pasos a alguien — to tail somebody

seguir los pasos de alguien — to follow in somebody's footsteps

volver sobre sus pasos — to retrace one's steps

b) pasos masculino plural ( en baloncesto) traveling*, steps (pl)

hacer pasos — to travel

4)

a) ( distancia corta)

vive a dos pasos de mi casa — he lives a stone's throw (away) from my house

estuvo a un paso de la muerte — she was at death's door

está a un paso de aquí — it's just around the corner/down the road from here

de ahí al estrellato no hay más que un paso — it's only a short step from there to stardom

b) ( avance) step forward

eso ya es un paso (adelante) — that's a step forward in itself

c) ( de gestión) step

hemos dado los pasos necesarios — we have taken the necessary steps

5) ( en contador) unit

6)

a) (ritmo, velocidad)

apretó/aminoró el paso — he quickened his pace/he slowed down

el tren iba a buen paso — the train was going at a fair speed

a este paso... — at this rate...

a paso de hormiga or tortuga — at a snail's pace

marcar el paso — to mark time

b) (Equ)

al paso — at a walking pace

•

- paso ligero or redoblado

* * *

masculino

1)

a) ( acción)

el paso del agua — the flow of water

el paso del tren — the passing of the train

el paso del tiempo — the passage of time

el huracán destruyó todo a su paso — the hurricane destroyed everything in its path

el paso de la dictadura a la democracia — the transition from dictatorship to democracy

de paso: están de paso they're just visiting o just passing through; de paso puedo comprar pan I can buy some bread on the way; fui a la oficina y de paso hablé con él I went to the office and while I was there I had a word with him; me pilla de paso it's on my way; y dicho sea de paso... — and incidentally...

b) (camino, posibilidad de pasar) way

abran paso — make way

me cerró el paso — she blocked my way

dejen el paso libre — leave the way clear

ceda el paso — yield ( in US), give way ( in UK)

prohibido el paso — no entry

abrirse paso — to make one's way; ( a codazos) to elbow one's way

abrirse paso en la vida — to make one's way in life

salir al paso de alguien — ( abordar) to waylay somebody; ( detener) to stop somebody

un guardia salió a su paso — he was stopped by a security guard

2) (Geog) ( en montaña) pass

salir del paso — to get out of a (tight) spot o (AmE) crack (colloq)

- paso a nivel

- paso de cebra

- paso de peatones

- paso elevado or a desnivel

- paso fronterizo

- paso subterráneo

3)

a) (al andar, bailar) step

dio un paso para atrás — he took a step backward(s)

camina 50 pasos al norte — walk 50 paces to the north

dirigió sus pasos hacia la puerta — she walked toward(s) the door

oyó pasos — she heard footsteps

entró con paso firme — he came in purposefully

no da un paso sin consultarme — she won't do anything without asking me first

paso a paso — step by step

a cada paso — at every turn

andar en malos pasos — to be mixed up in shady deals

a pasos agigantados — by leaps and bounds

dar los primeros pasos — ( literal) to take one's first steps; ( iniciarse en algo) to start out

dar un paso en falso — ( literal) to stumble; ( equivocarse) to make a false move

seguirle los pasos a alguien — to tail somebody

seguir los pasos de alguien — to follow in somebody's footsteps

volver sobre sus pasos — to retrace one's steps

b) pasos masculino plural ( en baloncesto) traveling*, steps (pl)

hacer pasos — to travel

4)

a) ( distancia corta)

vive a dos pasos de mi casa — he lives a stone's throw (away) from my house

estuvo a un paso de la muerte — she was at death's door

está a un paso de aquí — it's just around the corner/down the road from here

de ahí al estrellato no hay más que un paso — it's only a short step from there to stardom

b) ( avance) step forward

eso ya es un paso (adelante) — that's a step forward in itself

c) ( de gestión) step

hemos dado los pasos necesarios — we have taken the necessary steps

5) ( en contador) unit

6)

a) (ritmo, velocidad)

apretó/aminoró el paso — he quickened his pace/he slowed down

el tren iba a buen paso — the train was going at a fair speed

a este paso... — at this rate...

a paso de hormiga or tortuga — at a snail's pace

marcar el paso — to mark time

b) (Equ)

al paso — at a walking pace

•

- paso ligero or redoblado

* * *

paso¹

¹ = footstep, step, footprint, pace.

Ex: Leforte could usually identify those footsteps easily; but today they sounded less forceful and deliberate.

Ex: The first step in assigning intellectual responsibility to a corporate body must be a definition of a corporate body.

Ex: In later years, the famous book mythological significance of muddy footprints introduced me to the ancient Hippopotamian culture.

Ex: Among other buildings afire or still smoldering in eastern Baghdad today were the city hall and the National Library which was so thoroughly burned that heat still radiated 50 paces from its front doors.

* abrir paso a = make + way (for).

* abrirse paso = jostle, break through, elbow + Posesivo + way into, elbow into.

* acelerar el paso = quicken + the pace, smarten + Posesivo + pace.

* a este paso = at this rate.

* aflojar el paso = slow down, slow up.

* aminorar el paso = slow down, slow up.

* a paso de tortuga = at a snail's pace.

* a paso ligero = on the double.

* a pasos agigantados = at an exponential rate, at exponential rates, by leaps and bounds.

* a un paso = within a stone's throw (away/from).

* a un paso asombroso = at an astounding pace.

* a un paso de = a heartbeat away from.

* a un paso rápido = at a rapid pace.

* a un paso relajado = at a strolling pace.

* barrera de paso a nivel = level-crossing gate.

* caminar con paso pesado = plod (along/through).

* ceder el paso = give + way (to), yield + the right of way.

* contador de pasos = step counter.

* dar el primer paso = make + a start, take + the first step.

* dar los pasos necesarios = take + steps.

* dar los primeros pasos en = venture into.

* dar otro paso muy importante = reach + another milestone.

* dar paso (a) = give + way (to), yield to, make + way (for).

* dar un gran paso adelante = reach + milestone.

* dar un paso = make + step.

* dar un paso adelante = step up.

* dar un paso al frente = step up.

* dar un paso en falso = make + a false move.

* dar un paso hacia delante = take + a step forward, step up.

* dejar paso = step + aside.

* dejar paso (a) = give + way (to).

* derecho de paso = the right of way, right of entry.

* desandar los pasos de = retrace + Posesivo + footsteps, retrace + Posesivo + steps.

* hacer que + Nombre + dé un paso hacia delante = take + Nombre + a/one step forward.

* impedir el paso = block in.

* llave de paso = spigot, faucet, tap, stopcock, stop valve.

* llave de paso del agua = water valve.

* llevar a cabo una serie de pasos anteriormente realizados = execute + steps.

* obstaculizar el paso = block in.

* otro paso más hacia + Posesivo + destrucción = another nail in + Posesivo + coffin.

* paso adelante = step up.

* paso a nivel = level-crossing.

* paso a paso = one step at a time, step by step, stage by stage, stepwise.

* paso atrás = backward step, retrograde step.

* paso de cebra = zebra crossing.

* paso de la gente = flow of people.

* paso del comercio = flow of commerce.

* Paso del Noroeste, el = North West Passage, the.

* paso de peatones = zebra crossing, pedestrian crossing, pelican crossing.

* paso de tortuga = snail's pace.

* paso en falso = false move.

* paso fronterizo = border crossing.

* paso hacia adelante = step forward.

* paso hacia atrás = retrograde step, step backward(s), step back.

* paso inferior = underpass.

* paso ininterrumpido de = steady flow of.

* paso intermedio = half-way house, stepping stone.

* paso peatonal = pedestrian crossing.

* paso subterráneo = underground walkway.

* Posesivo + primeros pasos = Posesivo + first steps.

* preferencia de paso = the right of way.

* primer paso = stake in the ground.

* primer paso de, el = thin edge of the wedge, the.

* realizar una tarea paso a paso = go through.

* saltarse pasos intermedios = jump + steps.

* seguir los pasos de = follow in + the footsteps of.

* seguir + Posesivo + pasos = follow in + Posesivo + footsteps.

* seguir unos pasos = follow + steps.

* señal de prohibido el paso = No Entry sign.

* ser un gran paso adelante = be half the battle.

* tener derecho de paso = have + the right of way.

* tomar un paso decisivo = take + the plunge.

* un paso por delante de = one step ahead of.

* válvula de paso = stop valve, stopcock.

* volver sobre los pasos de Uno = double-back, retrace + Posesivo + steps, retrace + Posesivo + footsteps, go back on + Posesivo + steps.

paso²

² = stage, passing.

Ex: The first stage in the choice of access points must be the definition of an author.

Ex: Perhaps an openly expressed disbelief in his activities is one of the marks of the passing of this stage.

* ave de paso = bird of passage.

* cambiar con el paso del tiempo = change over + time.

* con el paso de = with the passing of.

* con el paso de los años = with the passing of (the) years.

* con el paso del tiempo = over the years, over time, with the passage of time, as time goes by, in due course, over a period of time, in the course of time, over the course of time, in the process of time, as time passed (by), as time passes (by), as time went by.

* de paso = by the way, by the by(e).

* deteriorado por el paso del tiempo = timeworn.

* dicho sea de paso = by the way, on a sidenote, by the by(e).

* el paso del tiempo = the passage of time, the sands of time.

* en varios pasos = multi-step.

* llave de paso = shut-off valve.

* paso elevado = overpass.

* paso elevado de peatones = pedestrian overpass.

* paso elevado para peatones = pedestrian overpass.

* paso inferior = subway.

* paso inferior de peatones = pedestrian underpass.

* paso inferior para peatones = pedestrian underpass.

* paso subterráneo = underpass, subway.

* paso subterráneo de peatones = pedestrian underpass.

* paso subterráneo para peatones = pedestrian underpass.

* quedar anulado con el paso del tiempo = be overtaken by events.

* resistir el paso del tiempo = stand + the test of time, withstand + the test of time, survive + the test of time, pass + the test of time.

* válvula de paso = shut-off valve.

paso³

³ = transfer, transition, changeover [change-over], handover [hand-over].

Ex: When the record transfer is complete, the catalog summary screen is shown for the new record so that the user can review and update it.

Ex: Hierarchical relationships must be indicated in order that users may make the transition from a first access point to related terms or access points.

Ex: The changeover has resulted in more rapid machine-editing of input and reduced costs for cataloguing.

Ex: The author assesses the prospects of Hong Kong after the handover of the colony to China in 1997 when it will once again be competing with Shanghai as the publishing hub of the Orient.

* * *

paso¹

masculine

A

1

(acción): las compuertas controlan el paso del agua the hatches control the flow of water

a su paso por la ciudad el río se ensancha the river widens as it flows through the city

el paso de los camiones había causado grietas en la calzada cracks had appeared in the road surface caused by the passage of so many trucks o because of all the trucks using it

hizo frente a todo lo que encontró a su paso he faced up to every obstacle in his path

con el paso del tiempo se desgastó la piedra the stone got worn down with time o with the passing o passage of time

[ S ] ceda el paso yield ( in US), give way ( in UK)

[ S ] prohibido el paso no entry

al paso (en ajedrez) en passant

de paso: no viven aquí, están de paso they don't live here, they're just visiting o they're just passing through

de paso puedo dejarles el paquete I can drop the package off on my way

lo mencionó pero sólo de paso he mentioned it but only in passing

lleva esto a la oficina y de paso habla con la secretaria take this to the office and while you're there have a word with the secretary

te lo recogeré si quieres, me pilla de paso I'll pick it up for you if you like, it's on my way

archiva estas fichas y de paso comprueba todas las direcciones file these cards and while you're at it o about it check all the addresses

y dicho sea de paso … and incidentally …

ave

2 (camino, posibilidad de pasar) way

abran paso make way

se puso en medio y me cerró el paso she stood in front of me and blocked my way

por aquí no hay paso you can't get through this way

dejen el paso libre leave the way clear

abrirse paso to make one's way

el sol se abría paso entre las nubes the sun was breaking through the clouds

consiguió abrirse paso a codazos entre la gente she managed to elbow her way through the crowd

no te será difícil abrirte paso en la vida you won't have any problems making your way in life o getting on in life

salir al paso de algn to waylay sb

salir al paso de algo to forestall sth

B ( Geog) (en una montaña) pass

salir del paso to get out of a (tight) spot o ( AmE) crack ( colloq)

Compuestos:

● paso a desnivel

( Méx) paso elevado

● paso a nivel

grade crossing ( AmE), level crossing ( BrE)

● paso de cebra

zebra crossing, crosswalk ( AmE)

● paso de gatos

( Méx) catwalk

● paso del Ecuador

(en un barco) celebration held to mark the crossing of the Equator; (de estudiantes) celebration held halfway through a college course

● paso de peatones

crosswalk ( AmE), pedestrian crossing ( BrE)

● paso elevado

overpass ( AmE), flyover ( BrE)

● paso fronterizo

border crossing

● paso subterráneo

(para peatones) underpass, subway ( BrE); (para vehículos) underpass

C

1 (movimiento al andar) step

dio un paso para atrás he took a step backward(s), he stepped backward(s)

¡un paso al frente! one step forward!

camina 50 pasos al norte walk 50 paces to the north

dirigió sus pasos hacia la puerta she walked toward(s) the door

oyó pasos en el piso de arriba she heard footsteps on the floor above

con paso firme subió las escaleras he climbed the stairs purposefully

no da un paso sin consultar a su marido she won't do anything without asking her husband first

paso a paso step by step

siguieron el juicio paso a paso they followed the trial step by step

paso a paso se fue abriendo camino en la empresa he gradually worked his way up in the company

me lo explicó paso por paso she explained it to me step by step

a cada paso at every turn

a pasos agigantados by leaps and bounds

la informática avanza a pasos agigantados information technology is advancing by leaps and bounds, enormous strides are being made in information technology

dar los primeros pasos (literal) to take one's first steps, start to walk; (iniciarse en algo) to start out

dio sus primeros pasos como actor en televisión he started out o made his debut as a television actor

dar un paso en falso (literal) to stumble; (equivocarse) to make a false move

dar un paso en falso en política puede conducir al desastre one false move o putting one foot wrong in politics can lead to disaster

seguirle los pasos a algn to tail sb

seguir los pasos de algn to follow in sb's footsteps

volver sobre sus pasos to retrace one's steps

2

(distancia corta): vive a dos pasos de mi casa he lives a stone's throw (away) from my house

estuvo a un paso de la muerte she was at death's door

ánimo, ya estamos a un paso come on, we're nearly there now

está a un paso de aquí it's just around the corner o down the road from here

de ahí a convertirse en drogadicto no hay más que un paso it's only a short step from there to becoming a drug addict

3 (logro, avance) step forward

el que te haya llamado ya es un paso (adelante) the fact that he's called you is a step forward in itself

supone un gran paso en la lucha contra la enfermedad it is a great step forward o a great advance in the fight against the illness

4 (de una gestión) step

hemos dado los pasos necesarios we have taken the necessary steps

5 (de baile) step

6 pasos mpl (en baloncesto) traveling*, steps (pl)

hacer pasos to travel

D

1 (de un tornillo, una rosca) pitch

2 (en un contador) unit

E

1

(ritmo, velocidad): aminoró el paso he slowed down

al ver que la seguían apretó el paso when she realized she was being followed she quickened her pace

el tren iba a buen paso the train was going at a fair speed

a este paso no llegamos ni a las diez at this rate we won't even get there by ten o'clock

a este paso te vas a poner enfermo if you carry on like this, you'll get ill, at this rate o (if you carry on) the way you're going, you'll get ill

escribía los nombres al paso que yo se los leía she wrote down the names as I read them out to her

a paso de hormiga or tortuga at a snail's pace

llevar el paso to keep in step

marcar el paso to mark time

en ese colegio te van a hacer marcar el paso they'll make you toe the line at that school

2 ( Equ):

al paso at a walking pace

Compuesto:

paso ligero or redoblado

a paso ligero or redoblado double quick, in double time

F (de la pasión) float ( in Holy Week processions)

paso² -sa

adjective

ciruela, uva

* * *

Del verbo pasar: ( conjugate pasar)

paso es:

1ª persona singular (yo) presente indicativo

pasó es:

3ª persona singular (él/ella/usted) pretérito indicativo

Multiple Entries:
pasar
paso
pasar ( conjugate pasar) verbo intransitivo
1
a) ( ir por un lugar) to come/go past;

◊ no ha pasado ni un taxi not one taxi has come/gone past;

los otros coches no podían paso the other cars weren't able to get past;
no dejan paso a nadie they're not letting anyone through;
paso de largo to go right o straight past;
paso por la aduana to go through customs;
es un vuelo directo, no pasa por Miami it's a direct flight, it doesn't go via Miami;
¿este autobús pasa por el museo? does this bus go past the museum?;
pasamos por delante de su casa we went past her house;
pasaba por aquí y … I was just passing by o I was in the area and …
b) ( deteniéndose en un lugar):

◊ ¿podríamos paso por el banco? can we stop off at the bank?;

pasa un día por casa why don't you drop o come by the house sometime?;
puede paso a recogerlo mañana you can come and pick it up tomorrow
c) ( atravesar) to cross;

◊ paso de un lado a otro [persona/barco] to go o cross from one side to the other;

[ humedad] to go through from one side to the other
d) ( caber):

◊ no pasoá por la puerta it won't go through the door

2 ( entrar — acercándose al hablante) to come in;
(— alejándose del hablante) to go in;
◊ pase, por favor please, do come in;

¡que pase el siguiente! next, please!;
haga paso al Sr Díaz show Mr Díaz in please
3
a) (transmitirse, transferirse) [corona/título] to pass;

◊ pasó de mano en mano it was passed around (to everyone)

b) ( comunicar):

◊ te paso con Javier ( en el mismo teléfono) I'll hand o pass you over to Javier;

( en otro teléfono) I'll put you through to Javier
4
a) (Educ) to pass;

◊ paso de curso to get through o pass one's end-of-year exams

b) ( ser aceptable):

◊ no está perfecto, pero puede paso it's not perfect, but it'll do;

por esta vez, (que) pase I'll let it pass o go this time
5
◊ pasar por

a) ( ser tenido por):

◊ podrían paso por hermanas they could pass for sisters;

ver tb hacerse II 3
b) ( experimentar) to go through;

◊ paso por una crisis to go through a crisis

( suceder) to happen;
◊ cuéntame lo que pasó tell me what happened;

lo que pasa es que… the thing o the problem is …;
pase lo que pase whatever happens, come what may;
siempre pasa igual or lo mismo it's always the same;
¿qué pasa? what's the matter?, what's up? (colloq);
¿qué te pasa? what's the matter with you?;
¿qué te pasó en el ojo? what happened to your eye?;
¿qué le pasa a la tele? what's wrong with the TV?;
eso le pasa a cualquiera that can happen to anybody;
no le pasó nada nothing happened to him
1 ( transcurrir) [tiempo/años] to pass, go by;
◊ pasoon muchos años many years went by o passed;

ya han pasado dos horas it's been two hours now;
un año pasa muy rápido a year goes very quickly;
¡cómo pasa el tiempo! doesn't time fly!
2 ( cesar) [crisis/mal momento] to be over;
[ efecto] to wear off;
[ dolor] to go away
3 ( arreglárselas) paso sin algo to manage without sth
verbo transitivo
1
a) (cruzar, atravesar) ‹ frontera› to cross;

‹pueblo/ciudad› to go through
b) ( dejar atrás) ‹edificio/calle› to go past

c) (adelantar, sobrepasar) to overtake

2
a) ( hacer atravesar) paso algo POR algo to put sth through sth;

◊ paso la salsa por un tamiz to put the sauce through a sieve

b) (por la aduana —legalmente) to take through;

(— ilegalmente) to smuggle
3 ( hacer recorrer):
◊ paso la aspiradora to vacuum, to hoover (BrE);

pásale un trapo al piso give the floor a quick wipe;
hay que pasole una plancha it needs a quick iron
4 (exhibir, mostrar) ‹película/anuncio› to show
5 ‹examen/prueba› to pass
6 ‹página/hoja› to turn;
◊ paso por alto ‹falta/error› to overlook;

‹tema/punto› to leave out, omit
1 (entregar, hacer llegar):
◊ pásaselo a Miguel pass it on to Miguel;

¿me pasas el martillo? can you pass me the hammer?
2 ( contagiar) to give, to pass on
1
a) ‹ tiempo› to spend;

◊ pasamos las Navidades en casa we spent Christmas at home;

fuimos a Toledo a paso el día we went to Toledo for the day
b) ( con idea de continuidad):

◊ pasé toda la noche en vela I was awake all night;

pasa todo el día al teléfono she spends all day on the phone
c) pasarlo or pasarla bien to have a good time;

◊ ¿qué tal lo pasaste en la fiesta? did you have a good time at the party?, did you enjoy the party?;

lo pasé mal I didn't enjoy myself
2 (sufrir, padecer) ‹penalidades/desgracias› to go through, to suffer;
◊ pasé mucho miedo/frío I was very frightened/cold

pasarse verbo pronominal
1 ( cambiarse):
◊ pasose al enemigo to go over to the enemy

2
a) ( ir demasiado lejos) to go too far;

◊ nos pasamos de estación we went past our station;

esta vez te has pasado (fam) you've gone too far this time
b) ( enf) (fam) (ir):

◊ pásate por casa come round;

¿podrías pasote por el mercado? could you go down to the market?
3
a) [peras/tomates] to go bad, get overripe;

[carne/pescado] to go off, go bad;
[ leche] to go off, go sour
b) (recocerse) [arroz/pasta] to get overcooked

1
a) ( desaparecer) [ efecto] to wear off;

[ dolor] to go away;
(+ me/te/le etc)
◊ ya se me pasó el dolor the pain's gone o eased now;

espera a que se le pase el enojo wait until he's calmed o cooled down
b) ( transcurrir):

◊ el año se ha pasado muy rápido this year has gone very quickly;

ver tb pasar verbo transitivo III 1
2 (+ me/te/le etc)
a) ( olvidarse):

◊ se me pasó su cumpleaños I forgot his birthday

b) ( dejar escapar):

◊ se me pasó la oportunidad I missed the opportunity

paso sustantivo masculino
1
a) ( acción):

◊ el paso del tren the passing of the train;

el paso del tiempo the passage of time;
el paso de la dictadura a la democracia the transition from dictatorship to democracy;
de paso: están de paso they're just visiting o just passing through;
me pilla de paso it's on my way;
y dicho sea de paso … and incidentally …
b) (camino, posibilidad de pasar) way;

◊ abrir/dejar paso (a algn/algo) to make way (for sth/sb);

me cerró el paso she blocked my way;
dejen el paso libre leave the way clear;

( on signs) ceda el paso yield ( in US), give way ( in UK);
( on signs) prohibido el paso no entry;
◊ paso de cebra zebra crossing;

paso de peatones crosswalk (AmE), pedestrian crossing (BrE);
paso a nivel grade (AmE) o (BrE) level crossing;
paso elevado or (Méx) a desnivel overpass (AmE), flyover (BrE);
paso subterráneo ( para peatones) underpass, subway (BrE);

( para vehículos) underpass;
◊ abrirse paso to make one's way;

( a codazos) to elbow one's way;
◊ salir al paso de algn ( abordar) to waylay sb;

( detener) to stop sb
2 (Geog) ( en montaña) pass;
◊ salir del paso to get out of a (tight) spot o (AmE) crack (colloq)

3
a) (al andar, bailar) step;

◊ dio un paso para atrás he took a step backward(s);

oyó pasos she heard footsteps;
entró con paso firme he came in purposefully;
paso a paso step by step;
seguirle los pasos a algn to tail sb;
seguir los pasos de algn to follow in sb's footsteps
b) ( distancia corta):

◊ vive a dos pasos de mi casa he lives a stone's throw (away) from my house;

está a un paso de aquí it's just around the corner/down the road from here
c) ( avance) step forward;

◊ eso ya es un paso (adelante) that's a step forward in itself

d) ( de gestión) step

4 (ritmo, velocidad):
◊ apretó/aminoró el paso he quickened his pace/he slowed down;

a este paso … at this rate …;
a paso de hormiga or tortuga at a snail's pace;
marcar el paso to mark time
5 ( en contador) unit
pasar
I verbo transitivo
1 to pass
2 (trasladar) to move
3 (dar) to pass, give: no me pasó el recado, he didn't give me the message
4 (hojas de libro) to turn
5 (el tiempo, la vida) to spend, pass
6 (soportar, sufrir) to suffer, endure: está pasando una crisis personal, she's going through a personal crisis
pasamos sed y calor, we suffered thirst and heat
7 (río, calle, frontera) to cross
8 (tragar) to swallow
9 (tolerar, aguantar) to bear
10 (introducir) to insert, put through
11 (un examen, una eliminatoria) to pass
12 Cine to run, show: este sábado pasan Ben Hur, they're putting Ben Hur on this Saturday
II verbo intransitivo
1 to pass: ¿a qué hora pasa el tren?, what time does the train pass?
Cervantes pasó por aquí, Cervantes passed this way
ya pasó, it has already passed
pasar de largo, to go by (without stopping)
2 (entrar) to come in
3 (ser tolerable) to be acceptable: no está mal, puede pasar, it isn't bad, it will do
4 (exceder) to surpass: no pases de los 70 km/h, don't exceed 70 km/h
5 (a otro asunto) to go on to
pasar a ser, to become
6 (tiempo) to pass, go by
7 (arreglarse, apañarse) pasar sin, to do without: puedo pasar sin coche, I can manage without a car
8 fam (no tener interés, prescindir) pasa de lo que digan, don't mind what they say
paso de ir al cine, I'll give the cinema a miss
9 (suceder) to happen: ¿qué pasa?, what's going on?
¿qué le pasa?, what's the matter with him?
pase lo que pase, whatever happens o come what may
♦ Locuciones: pasar algo a limpio, to make a fair copy of sthg
pasarlo bien/mal, to have a good/difficult time
pasar por, to put up with: paso por que me digas que estoy gorda, pero no pienso tolerar que me amargues cada comida, I can handle you calling me fat, but I'm not having you ruin every single meal for me
pasar por alto, to overlook: pasaré por alto esa observación, I'll just ignore that remark
paso sustantivo masculino
1 step: caminaban a paso ligero, they walked quickly
(sonido de pisadas) footstep
(de un baile) step
2 (camino, pasillo) passage, way
Auto ceda el paso, give way
paso a nivel, level o US grade crossing
paso de cebra, zebra crossing
paso de peatones, pedestrian crossing, US crosswalk
paso subterráneo, (para peatones) subway
(para vehículos) underpass
prohibido el paso, no entry
3 (acción) passage, passing: estamos de paso en la ciudad, we are just passing through the town
a su paso por la Universidad, when he was at University
el lento paso de las horas, the slow passing of the hours
4 Tel unit
5 Geol (entre montañas) mountain pass
6 Náut strait
♦ Locuciones: abrirse paso, (entre la multitud, maleza) to make one's way, (en la vida) to get ahead
salir del paso, to get out of trouble
a cada paso, constantly, every other minute
' paso' also found in these entries:
Spanish:
apretar
- arramblar
- atravesar
- bando
- bloquear
- cabeza
- cada
- calamidad
- cebra
- ceder
- cerrar
- converger
- cortar
- dar
- dado
- desvirtuar
- disfraz
- esclarecimiento
- estela
- filtración
- franca
- franco
- impedir
- infierno
- ligera
- ligero
- lista
- llave
- magín
- mayor
- nivel
- obstaculizar
- pasar
- pasarse
- patata
- peatonal
- por
- prohibida
- prohibido
- rebote
- rito
- segura
- seguro
- sino
- subterránea
- subterráneo
- testigo
- tránsito
- ver
- vela
English:
ahead
- amok
- arrogant
- bar
- battle
- begrudge
- block
- block in
- break through
- breakthrough
- brisk
- by
- childhood
- clarify
- clear
- coast
- come over
- crossing
- crosswalk
- dizzy
- dwindle
- evaluation
- explanation
- false move
- faux pas
- float
- flyover
- footstep
- give
- go by
- going
- graze
- grow out of
- hysterical
- lazy
- level crossing
- life
- lively
- mop
- move
- nail
- obstruction
- ocean
- overboard
- overpass
- pace
- pass
- pass along
- pass by
- pass through

* * *

paso

♦ nm

1. [con el pie] step;
[huella] footprint;
dar un paso adelante o [m5] al frente to step forwards, to take a step forwards;

dar un paso atrás [al andar] to step backwards, to take a step backwards;
[en proceso, negociaciones] to take a backward step;
aprendí unos pasos de baile I learnt a few dance steps;

oía pasos arriba I could hear footsteps upstairs;

se veían sus pasos sobre la nieve you could see its footprints in the snow;

a cada paso [cada dos por tres] every other minute;

está a dos o [m5] cuatro pasos (de aquí) it's just down the road (from here);

vivimos a un paso de la estación we live just round the corner from o a stone's throw away from the station;

el ruso está a un paso de hacerse campeón the Russian is on the verge of o just one small step away from becoming champion;

a pasos agigantados at a terrific rate, at a rate of knots;

la economía crece a pasos agigantados the economy is growing at a rate of knots;

el SIDA se propaga a pasos agigantados AIDS is spreading like wildfire o at an alarming rate;

la ingeniería genética avanza a pasos agigantados genetic engineering has made giant o enormous strides;

dar un paso en falso o [m5] un mal paso [tropezar] to stumble;
[equivocarse] to make a false move o a mistake; Fig
no dio ni un paso en falso he didn't put a foot wrong;

seguir los pasos a alguien [perseguir, vigilar] to tail sb;

seguir los pasos de alguien [imitar] to follow in sb's footsteps;

volvimos sobre nuestros pasos we retraced our steps

2. [acción] passing;
[cruce] crossing; [camino de acceso] way through, thoroughfare;
con el paso del tiempo with the passage of time;

con el paso de los años as the years go by;

el paso de la juventud a la madurez the transition from youth to adulthood;

su paso fugaz por la universidad his brief spell at the university;

el Ebro, a su paso por Zaragoza the Ebro, as it flows through Zaragoza;

la tienda está en una zona de mucho paso the shop is in a very busy area;
también Fig
abrir paso a alguien to make way for sb;

abrirse paso [entre la gente, la maleza] to make one's way;

abrirse paso en la vida/en el mundo de la política to get on o ahead in life/politics;

¡abran paso! make way!;

ceder el paso (a alguien) [dejar pasar] to let (sb) past;
[en automóvil] to Br give way o US yield (to sb);
ceda el paso [en letrero] Br give way, US yield;

cerrar o [m5] cortar el paso a alguien to block sb's way;

de paso [de pasada] in passing;
[aprovechando] while I'm/you're/ etc at it;
de paso que vienes, tráete las fotos de las vacaciones you may as well bring the photos from your Br holiday o US vacation when you come;

la estación me pilla de paso the station's on my way;

estar de paso [en un lugar] to be passing through;

prohibido el paso [en letrero] no entry;

salir al paso a alguien, salir al paso de alguien [acercarse] to come up to sb;
[hacer detenerse] to come and bar sb's way;
salir al paso de algo [rechazar] to respond to sth

Comp
paso de cebra Br zebra crossing, = pedestrian crossing marked with black and white lines; Méx paso a desnivel Br flyover, US overpass;
paso del Ecuador [en barco] crossing the line ceremony;
[en universidad] = (celebration marking) halfway stage in a university course;
paso elevado Br flyover, US overpass;

paso fronterizo border crossing (point);

paso a nivel Br level crossing, US grade crossing;

paso a nivel con barrera Br gated level crossing, US protected grade crossing;

paso a nivel sin barrera Br ungated level crossing, US unprotected grade crossing;
Chile paso bajo nivel Br subway, US underpass;
paso peatonal o de peatones pedestrian crossing;

paso subterráneo Br subway, US underpass

3. [forma de andar] walk;
[ritmo] pace;
con paso cansino se dirigió a la puerta he walked wearily towards the door;

a buen paso at a good rate;

a este paso o [m5]al paso que vamos, no acabaremos nunca at this rate o at the rate we're going, we'll never finish;

al paso [en equitación] at a walk;

a paso lento slowly;

a paso ligero at a brisk pace;
Mil at the double;
aflojar el paso to slow down;

apretar el paso to go faster, to speed up;

llevar el paso to keep step;

marcar el paso to keep time;

Comp

a paso de tortuga at a snail's pace

Comp
Mil paso de la oca goose-step
4. Geog [en montaña] pass;
[en el mar] strait
5. [trámite, etapa, acontecimiento] step;
[progreso] step forward, advance;
antes de dar cualquier paso siempre me pregunta she always asks me before doing anything;

dar los pasos necesarios to take the necessary steps;

dar los primeros pasos hacia la paz to take the first steps towards peace;

la aprobación de una constitución supondría un gran paso para la democracia the passing of a constitution would be a big step forward for democracy;

explícamelo paso a o [m5] por paso explain it to me step by step;

paso a o [m5] por paso se ganó la confianza de sus alumnos she gradually won the confidence of her pupils;

salir del paso to get out of trouble

6. [de llamadas telefónicas, consumo eléctrico] unit

7. [en procesión] float [in Easter procession]

8.
pasos [en baloncesto] travelling;

hacer pasos to travel

♦ interj

make way!

* * *

paso

1 m

1 step;

paso a paso step by step;

a cada paso at every step;

a dos pasos de fig a stone’s throw (away) from;

volver sobre sus pasos retrace one’s steps;

dar un mal paso o

un paso en falso make a false move;

seguir los pasos a alguien follow s.o., dog s.o.’s footsteps;

seguir los pasos de alguien follow in s.o.’s footsteps;

pasos pl en baloncesto traveling sg, Br travelling sg ;

hacer pasos en baloncesto travel

2 ( manera de andar) walk

3 ( ritmo) pace, rate;

a este paso fig at this rate;

al paso que vamos at the rate we’re going;

a paso ligero at the double;

llevar el paso MIL keep in step;

marcar el paso MIL mark time

4 de agua flow; de tráfico movement;

cerrar el paso de la calle block off o close the street;

prohibido el paso no entry;

ceda el paso yield, Br give way;

observaba el paso del agua/de la gente he watched the water flow past/the world go by

5 ( cruce) crossing

6 de tiempo passing

7 ( huella) footprint

8 ( camino)

:

de paso on the way;

estar de paso be passing through;

dicho sea de paso and incidentally;

¡paso! make way!, let me through!;

abrirse paso push one’s way through; fig carve out a path for o.s.;

salir al paso de alguien waylay s.o.;

salir del paso get out of a tight spot

paso

2 m REL float in Holy Week procession

* * *

paso, -sa adj

: dried

ciruela pasa: prune

paso nm

1) : passage, passing

de paso: in passing, on the way

2) : way, path

abrirse paso: to make one's way

3) : crossing

paso de peatones: crosswalk

paso a desnivel: underpass

paso elevado: overpass

4) : step

paso a paso: step by step

5) : pace, gait

a buen paso: quickly, at a good rate

* * *

paso n

1. (en general) step

el niño dio tres pasos the baby took tree steps

fue un gran paso para la ciencia it was a great step for science

2. (pisada) footstep

unos pasos sobre la nieve footsteps in the snow

3. (tránsito)

el Tormes a su paso por Salamanca the Tormes at Salamanca

4. (transcurso) passing / passage

con el paso de los años with the passing of the years

a este paso at this rate

abrir paso to make way

abrirse paso to make your way

acelerar el paso to speed up

ceda el paso give way

de paso (al mismo tiempo) while you're there / while you're about it (de camino) on your way

estar a dos pasos to be a stone's throw away

estar de paso to be passing through

paso a nivel level crossing

paso de cebra zebra crossing

paso de montaña mountain pass

paso elevado (para vehículos) flyover (para peatones) footbridge

paso subterráneo (para vehículos) underpass (para peatones) subway

paso de peatones pedestrian crossing

Spanish-English dictionary > paso

9 минавам

1. (движа се край, през) go/walk (past, by, through), pass (by, through)

(при манифестация) march past

(тържествено) sweep (past, by, out, in. up)

(съвсем близо) shave

моля, позволете ми да мина please allow me to pass

той мина край мен he walked past me, he passed me

случайно минах край тях I happened to pass their house

тя погледна минавайки she looked in when passing

минах през вратата I walked in/out at the gate

(no мост) go over, cross (a bridge)

(през река, граница) cross, pass

(през препятствие) get over

(за път) lie/lead through (across, along)

пътят минава през гора/блатиста местност/долина the road lies/leads through a wood/across a swamp/along a valley

(за граница) run

(простирам се край) run by

пътят минава край морето the road runs by the sea

минавам под under-run

мини да ме вземеш come and fetch me

2. (прекарвам през, по, повтарям) run through, pass

(зеленчуци и пр. през сито) pass

минах го на машина I ran it through the machine

минавам... с прахосмукачката run the vacuum cleaner over...

минавам с две/три води wash (s.th.) in two/three waters

минах го с още една боя I gave it another coat of paint

минах урока още веднаж I read the lesson over/through once again, I reread the lesson

(туширам и пр.) go over (a drawing etc. with ink)

3. (променям, сменям-тема и пр.) pass (от from, на to); swing (from... to)

минавам от тема на тема (несвързано) meander

4. (преминавам към/на) go on to, pass on to

минете на следващия въпрос pass on to the next question

(към друга страна, неприятел) go over to

минавам на страната на противника go over to the enemy/the other camp, воен. desert to the enemy

минавам в забвение pass into oblivion/limbo, be forgotten

минавам в офанзива take/assume the offensive

5. (изпит) pass, get through

минавам в по-горен клас get o.'s remove, go up a form

с колко мина? what are your marks/grades this year?

едва минавам изпит scrape through an examination

минавам през цензурата pass the censor

6. (преминавам в чуждо владение и пр.) pass into (the hands of), change hands

7. фин. минавам по сметка refer/charge to the account of, place to the credit of

8. (за време) pass, elapse, go (by)

(незабелязано) slip away/by

не минаха и пет минути within five minutes, in less than five minutes

не мина много време и soon after that, not long after that

минава 9 часа it is past 9 o'clock

мина един час an hour went by

да мине времето to kill the time, to while away the time

мина доста/много време, докато го хванат it was some time/quite a long time before he was caught

рядко минава седмица a week rarely goes by

времето мина (изтече) time is up

мине не мине една седмица every week or so

минало му е времето it's out of date, it has had its day

срокът още не е минал the term has not yet expired

9. (за болест, настроение, нещо лошо) pass, be over

(постепенно) pass off

(за яд и) cool

(за мода) go out, be out

мина ми хремата/ядът my cold/anger is over, I've lost my cold/anger

ще ти мине (ядът и пр.) you'll get over it

ще мине it'll pass

и по-лоши неща са минавали, ще мине и това worse things have passed and so will this

мина се и тая so that's over (thank goodness)

болката минава the pain is passing off

модата на големите шапки мина large hats have gone out/are out

10. (протича) be. come off, go off

как мина урокът? how was the lesson?

как мина ваканцията? how did you spend your

* * *

мина̀вам,

гл.

1. ( движа се край, през) go/walk (past, by, through), pass (by, through); ( тържествено) sweep (past, by, out, in, up); ( съвсем близо) shave; \минавам край (за процесия) file past; \минавам под underrun; \минавам през митницата go/get through the customs, pass the customs; мини да ме вземеш come and fetch me; пътят минава през гора/блатиста местност/долина the road lies/leads through a wood/across a swamp/along a valley; (за граница) run; ( простирам се край) run by; случайно минах край тях I happened to pass their house; (по мост) go over, cross (a bridge); ( през река, граница) cross, pass; ( през препятствие) get over; (за път) lie/lead through (across, along);

2. ( прекарвам през, по; повтарям) run through, pass; ( зеленчуци и пр. през сито) pass; \минавам с две/три води wash (s.th.) in two/three waters; \минавам … с прахосмукачката run the vacuum cleaner over …; минах го на машина I ran it through the machine; минах го с още една боя I gave it another coat of paint; ( туширам и пр.) go over (a drawing etc. with ink);

3. ( променям, сменям тема и пр.) pass (от from, на to); swing (from … to); \минавам от тема на тема ( несвързано) meander;

4. ( преминавам към/на) go on to, pass on to; ( към друга страна, неприятел) go over to; воен. desert to the enemy; \минавам в офанзива take/assume the offensive;

5. ( изпит) pass, get through; едва \минавам изпит scrape through an examination; \минавам в по-горен клас get o.’s remove, go up a form; \минавам през цензурата pass the censor; с колко мина? what are your marks/grades this year?;

6. ( преминавам в чуждо владение и пр.) pass into (the hands of), change hands;

7. фин.: \минавам по сметка refer/charge to the account of, place to the credit of;

8. (за време) pass, elapse, go (by); ( незабелязано) slip away/by; ( бързо) fly/fleet by; времето мина ( изтече) time is up; да мине времето to kill the time, to while away the time; едва минава 7 часа it has just turned 7; мина един час an hour went by; минава 10 часа it is past 10 o’clock; минало му е времето it’s out of date, it has had its day; мине не мине една седмица every week or so; не мина много време и soon after that, not long after that; не минаха и пет минути within five minutes, in less than five minutes; срокът още не е минал the term has not yet expired; той още не е минал 50-те he has not yet turned fifty;

9. (за болест, настроение, нещо лошо) pass, be over; ( постепенно) pass off; (за яд и пр.) cool; (за мода) go out, be out; болката минава the pain is passing off; мина ми хремата/ядът my cold/anger is over, I’ve lost my cold/anger; мина се и тая so that’s over (thank goodness); модата на големите шапки мина large hats have gone out/are out; ще мине it’ll pass; ще ти мине ( ядът и пр.) you’ll get over it;

10. ( протича) be, come off, go off; как мина урокът? how was the lesson? концертът мина добре the concert went off well;

11.: \минавам за ( имам слава на) pass for, have the reputation of, be said/reputed to be, pass off as; нещо, което може да мине за кафе coffee of a kind; той минава за добър архитект he has the reputation of (being) a good architect; човек, който иска да мине за остроумен/за писател и пр. a would-be wit/writer etc.;

12. ( излъгвам, измамвам) cheat, take in, do; минали са ви you’ve been done; не можеш го мина лесно he is not a man to be easily taken in;

13. ( справям се): ако минем с 50 лева if we can manage on 50 levs; \минавам без do without, dispense with; \минавам без чужда помощ do for o.s, manage on o.’s own;

14. ( успява, приема се) work, go; разг. make the grade; ако мине l’ll try my luck; дали ще мине? will it work I wonder; каквото каже той, минава/думата му минава what he says goes, he cuts some ice, his writ runs; не ми минават такива (номера) I can’t let it go at that, I’ll have none of it, that won’t go down with me, it doesn’t pay with me, you can’t bamboozle me, разг. that cock won’t fight, that cat won’t jump; няма да мине it won’t do/pass, that story won’t wash; няма да ти мине извинението you’ll not get away with that excuse; това на него няма да мине that won’t go down with him;

\минавам ce ( оставям се да ме измамят) let o.s. be cheated/done, let o.s. be taken in; \минавам се разг. get/have a raw deal; не се минавай амер. sl. don’t take any plugs/any wooden nickels; • мина ми котка/лисица път I had bad luck; мина ми през ума it passed through/it crossed my mind, it occurred to me, it struck me (че that); \минавам границите на прен. overstep the limits of, pass the boundaries of; \минавам гратис gate-crash; прен. get off easily; \минавам леко get off light; \минавам между капките wangle through; (за забележка не прави впечатление) miss fire; \минавам ниско карти underplay, play low; многото мина, малкото остава the worst is over; никак не ми мина през ума it never entered my mind, I never thought; от мен да мине all right, have it your way; такива не ми минават you can’t put that across me.

* * *

machine (на шевна машина); elapse (за време); get by; go by; pass: allow me to минавам - позволете ми да мина; walk past (покрай)

* * *
1. (no мост) go over, cross (a bridge) 2. (движа се край, през) go/walk (past, by, through), pass (by, through) 3. (за време) pass, elapse, go (by) 4. (за граница) run 5. (за мода) go out, be out 6. (за път) lie/lead through (across, along) 7. (за яд и) cool 8. (зеленчуци и пр. през сито) pass 9. (изпит) pass, get through 10. (към друга страна, неприятел) go over to 11. (незабелязано) slip away/by 12. (постепенно) pass off 13. (през препятствие) get over 14. (през река, граница) cross, pass 15. (прекарвам през, по, повтарям) run through, pass 16. (преминавам в чуждо владение и пр.) pass into (the hands of), change hands 17. (преминавам към/на) go on to, pass on to 18. (при манифестация) march past 19. (променям, сменям - тема и пр.) pass (от from, на to);swing (from... to) 20. (простирам се край) run by 21. (съвсем близо) shave 22. (туширам и пр.) go over (a drawing etc. with ink) 23. (тържествено) sweep (past, by, out, in. up) 24. 1 (за болест, настроение, нещо лошо) pass, be over 25. 1 (протича) be. come off, go off 26. 10 o'clock 27. 9 часа it is past 28. МИНАВАМ... с прахосмукачката run the vacuum cleaner over... 29. МИНАВАМ в забвение pass into oblivion/limbo, be forgotten 30. МИНАВАМ в офанзива take/assume the offensive 31. МИНАВАМ в по-горен клас get o.'s remove, go up a form 32. МИНАВАМ на страната на противника go over to the enemy/the other camp, воен. desert to the enemy 33. МИНАВАМ от тема на тема (несвързано) meander 34. МИНАВАМ под under-run 35. МИНАВАМ през цензурата pass the censor 36. МИНАВАМ с две/три води wash (s.th.) in two/three waters 37. болката минава the pain is passing off 38. времето мина (изтече) time is up 39. да мине времето to kill the time, to while away the time 40. едва МИНАВАМ изпит scrape through an examination 41. и по-лоши неща са минавали, ще мине и това worse things have passed and so will this 42. как мина ваканцията? how did you spend your 43. как мина урокът? how was the lesson? 44. мина доста/много време, докато го хванат it was some time/quite a long time before he was caught 45. мина един час an hour went by 46. мина ми хремата/ядът my cold/anger is over, I've lost my cold/anger 47. мина се и тая so that's over (thank goodness) 48. минава 49. минало му е времето it's out of date, it has had its day 50. минах го на машина I ran it through the machine 51. минах го с още една боя I gave it another coat of paint 52. минах през вратата I walked in/out at the gate 53. минах урока още веднаж I read the lesson over/through once again, I reread the lesson 54. мине не мине една седмица every week or so 55. минете на следващия въпрос pass on to the next question 56. мини да ме вземеш come and fetch me 57. модата на големите шапки мина large hats have gone out/are out 58. моля, позволете ми да мина please allow me to pass 59. не мина много време и soon after that, not long after that 60. не минаха и пет минути within five minutes, in less than five minutes 61. пътят минава край морето the road runs by the sea 62. пътят минава през гора/блатиста местност/долина the road lies/leads through a wood/across a swamp/along a valley 63. рядко минава седмица a week rarely goes by 64. с колко мина? what are your marks/grades this year? 65. случайно минах край тях I happened to pass their house 66. срокът още не е минал the term has not yet expired 67. той мина край мен he walked past me, he passed me 68. тя погледна минавайки she looked in when passing 69. фин.: МИНАВАМ по сметка refer/charge to the account of, place to the credit of 70. ще мине it'll pass 71. ще ти мине (ядът и пр.) you'll get over it

Български-английски речник > минавам

10 fuera

adv.

1 outside.

hace frío fuera it's cold outside

fuera de la casa outside the house

lo echó fuera she threw him out

salen mucho a comer fuera they eat out a lot

hacia fuera outward

por fuera (on the) outside

sólo vimos la iglesia por fuera we only saw the church from the outside

2 away.

Ana está fuera Ana is away (de viaje)

de fuera from abroad (extranjero)

a los de fuera les sorprende people who aren't from round here o strangers find it strange

intj.

out of here, go away, get out, out.

imperf.subj.

1 3^rd person singular (él/ella/ello) Imperfect Subjunctive of Spanish verb: ser.

2 1^st person singular (yo) Imperfect Subjunctive of Spanish verb: ir.

* * *

fuera

► adverbio

1 (exterior) out, outside

■ por fuera on the outside

■ gente de fuera people from other places

■ salimos fuera we went out, we went outside

2 (alejado) away; (en el extranjero) abroad

► interjección

1 get out!

► preposición fuera de

1 (un lugar) out of; (más allá de) outside, beyond; (excepto) except for, apart from

\

FRASEOLOGÍA

estar fuera de sí to be beside oneself

fuera de combate knocked out

fuera de duda beyond doubt

fuera de lo normal extraordinary, very unusual

fuera de peligro out of danger

fuera de serie extraordinary

jugar fuera DEPORTE to play away

el equipo de fuera DEPORTE the away team

fuera de juego offside

————————

fuera

► imperfecto subjuntivo

1→ link=ser ser

2→ link=ir ir

* * *

adv.

1) outside, out

2) away

3) abroad

•

- fuera de

* * *

ADV

1) [de edificio, objeto] [indicando posición] outside; [indicando dirección] out

los niños estaban jugando fuera — the children were playing outside

¡estamos aquí fuera! — we're out here!

el perro tenía la lengua fuera — the dog had his tongue hanging out

llevaba la camisa fuera — his shirt was hanging out

¡fuera! — get out!

¡segundos fuera! — (Boxeo) seconds out!

ir o salir fuera — to go out, go outside

• comer fuera — [al aire libre] to eat outside; [en restaurante] to eat out

hoy vamos a cenar fuera — we're going out for dinner tonight, we're eating out tonight

• de fuera — from outside

trae una silla de fuera — bring a chair in from outside

productos que vienen de fuera de la Unión Europea — products from outside the European Union

tenemos que traer a alguien de fuera — we need to bring somebody from outside in

• desde fuera — from outside

• la parte de fuera — the outside, the outer part

• por fuera — (on the) outside

lo han pintado solo por fuera — they've only painted it on the outside

por fuera está duro — it's hard on the outside

esta camisa se lleva por fuera — this shirt is worn outside, this shirt is not tucked in
lengua 1)
2) [de ciudad, trabajo]

estar fuera — to be away, be out of town

estuvo fuera ocho semanas — he was away for eight weeks

mis padres llevan varios días fuera — my parents have been away for several days

3) (tb: fuera del país) abroad, out of the country

toda la maquinaria viene de fuera — all the machinery comes from abroad

vienen visitantes de fuera para verlo — people come from abroad to see it

"¡invasores fuera!" — "invaders go home!"

estar fuera — to be abroad

ir o salir fuera — to go abroad

4) (Dep)

a) [en un partido]

estar fuera — [pelota] (Ftbl) to be out of play; (Rugby) to be in touch; (Tenis) to be out

• fuera de juego — offside

• fuera de tiempo, estamos fuera de tiempo — time's up

• tirar fuera — to shoot wide

b) (tb: fuera de casa) away, away from home

el equipo de fuera — the away team

una victoria fuera de casa — an away win

jugar fuera — to play away (from home)

5)

• fuera de —

a) (=en el exterior de) outside, out of

estaba fuera de su jaula — it was outside o out of its cage

esperamos fuera de la puerta — we waited outside the door

b) (=aparte) apart from, aside from

pero fuera de eso — but apart o aside from that

fuera de que... — apart from the fact that...

c)

• fuera de alcance — out of reach

• fuera de combate — (Mil) wounded; (Boxeo) K.O.ed

dejar a algn fuera de combate — to knock sb out

quedar fuera de combate — to be knocked out

• fuera de lo común — unusual

• estar fuera de lugar — to be inappropriate, be out of place

• fuera de peligro — out of danger

• fuera de serie — exceptional

se ha comprado un coche fuera de serie — he has bought an exceptional car

es un fuera de serie — he's quite exceptional

- estar fuera de sí

* * *
I
adverbio

1)

a) (lugar, parte) [Latin American Spanish also uses afuera in this sense] outside

aquí fuera se está muy bien — it's very nice out here

comeremos fuera — ( en el jardín) we'll eat outside; ( en un restaurante) we'll eat out

pintar una casa por fuera — to paint the outside of a house

por fuera es rojo — it's red on the outside

b) ( en el extranjero) abroad, out of the country; (del lugar de trabajo, de la ciudad, etc) away

los de fuera — ( los extranjeros) foreigners; (los de otros pueblos, ciudades, etc) outsiders

c) ( en interjecciones)

fuera (de aquí)! — get out (of here)!

fuera los traidores! — traitors out!

2)

fuera de — (loc prep)

a) (en el exterior de, más allá de) out of

está fuera del país — he's out of the country

ocurrió fuera del edificio — it happened outside the building

el precio está fuera de mi alcance — it's out of my price range

fuera del alcance de los niños — out of reach of the children

fuera del alcance de los proyectiles — outside o beyond the range of the missiles

b) ( excepto) apart from

fuera de eso, me encuentro bien — apart o (AmE) aside from that, I feel fine

3) (en otras locs)

fuera de combate: lo dejó fuera de combate (Dep) he knocked him out; fuera de concurso: quedó fuera de concurso he was disqualified; su película se presentó fuera de concurso his movie was shown outside the competition; fuera de cuentas (Esp) overdue; fuera de la ley: vivían fuera de la ley they lived outside the law; fuera de lugar <mueble/persona> out of place; < comentario> inappropriate, out of place; fuera de peligro out of danger; fuera de serie <jugador/cantante> exceptional, outstanding; fuera de sí: estaba fuera de sí he was beside himself; fuera de temporada or estación — out of season

•

- fuera de borda

- fuera de juego or de lugar

- fuera de la ley

- fuera de serie
II
fuéramos, etc see ir, ser

* * *

= in the open.

Ex. As expected, bats avoided obstacles while flying through vegetation and intercepted flying prey in the open.

----

* bebida de fuera = outside drink.

* caer fuera de = fall outside, lie beyond.

* caer fuera del alcance de = fall outside + the scope of.

* caer fuera de las responsabilidades de = be on the outer fringes of.

* caer fuera del interés de = lie outside + the scope of.

* caer fuera del interés de uno = fall outside + Posesivo + interest.

* caer fuera del objetivo de = fall outside + the scope of.

* circunstancias que están fuera de + Posesivo + control = circumstances beyond + Posesivo + control.

* colocación fuera de lugar = misplacement.

* colocar fuera de alcance = place + out of reach.

* comer fuera = eat out.

* comida de fuera = outside food.

* con las garras fuera = knives-out.

* con las uñas fuera = knives-out.

* curso que tiene lugar fuera de la universidad = extension course, off-campus course.

* de dentro hacia fuera = inside outwards.

* de fuera = outside, off-side.

* de fuera de la ciudad = out-of-town.

* dejar fuera = leave out, cut out, count + Nombre + out, drop + Nombre + out of the picture.

* dejar fuera de combate = lay + Nombre + low.

* dejar fuera del equipo = sideline.

* de miras hacia fuera = outwardly.

* dentro y fuera de = in and out of.

* desde dentro hacia fuera = from the inside-out.

* desde dentro y desde fuera de = within and without.

* desde fuera = from the outside.

* echar fuera = throw + Nombre + out.

* encontrarse fuera de lugar = be out of + Posesivo + element, be out of place.

* estado del ordenador en fuera de línea = offlineness.

* estar fuera = be out.

* estar fuera con los amigos = be out with the guys.

* estar fuera de contienda = be out of contention.

* estar fuera del alcance = lie outside + the scope of.

* estar fuera de las posibilidades de Alguien = be out of + Posesivo + league.

* estar fuera del interés = lie outside + the scope of.

* estar fuera del interés de uno = lie beyond + concern.

* estar fuera de lugar = be out of place, be out of order.

* estar fuera de quicio = be beside + Reflexivo.

* estar fuera de rumbo = be off course.

* estar fuera de secuencia = be out of order.

* estar fura de sí = be beside + Reflexivo.

* fuera de = outside (of), outwith.

* fuera de alcance = beyond reach, out of range.

* fuera de circulación = out of circulation.

* fuera de clase = out-of-class.

* fuera de cobertura = out of range.

* fuera de control = out-of-control, haywire.

* fuera de juego = offside.

* fuera de la casa = out-of-home.

* fuera del alcance = out of reach.

* fuera del alcance de = beyond the scope of.

* fuera del alcance de las posibilidades de Alguien = beyond + Posesivo + powers.

* fuera del alcance del oído = out of earshot.

* fuera de las normas comúnmente aceptadas = beyond the pale.

* fuera de la universidad = off-campus.

* fuera de la vista = out of view.

* fuera del campus = off-campus.

* fuera del control de = beyond the control of.

* fuera del escenario = off stage.

* fuera del horario normal = out of hours, at odd times.

* fuera de línea = offline [off-line].

* fuera del matrimonio = out of wedlock.

* fuera de lo común = eccentric, odd, unordinary, out of the ordinary, a cut above the rest, a cut above.

* fuera de lo normal = abnormally + Adjetivo, with a difference, unordinary, out of the ordinary.

* fuera de los caminos trillados = off the beaten track.

* fuera del redil = beyond the pale.

* fuera de lugar = out of place, without + Lugar, uncalled-for.

* fuera de onda con los tiempos modernos = out of keeping with the times, out of tune with the times.

* fuera de peligro = out of the woods, out of harm's way.

* fuera de plazo = late.

* fuera de + Posesivo + competencia = outside + Posesivo + jurisdiction.

* fuera de + Posesivo + control = beyond + Posesivo + control.

* fuera de quicio = pissed off, out of + Posesivo + mind, out of + Posesivo + senses.

* fuera de rumbo = off course.

* fuera de secuencia = out of range.

* fuera de serie = crackerjack.

* fuera de servicio = off-duty, decomissioned, out of commission.

* fuera de temporada = off-season, out of season.

* fuera de tino = wide of the mark.

* fuera de toda duda = incontrovertible, without a shadow of a doubt, beyond a shadow of a doubt.

* fuera de toda sospecha = above suspicion.

* gol fuera de juego = offside goal.

* hacia dentro y hacia fuera = Verbo + in and out.

* hacia fuera = outwards.

* impresión fuera de línea = offline print.

* mantener Algo fuera de peligro = keep + Nombre + out of harm's way.

* mina fuera de ruta = roadside bomb.

* partido que se juega fuera de casa = away game.

* pitar fuera de juego = judge + offside.

* poner fuera de combate = lay + Nombre + low.

* por fuera = outwardly, outwardly.

* proyectar hacia fuera = project + outward.

* salir fuera = be out and about, get out and about.

* sentirse fuera de lugar = feel + inadequate.

* sin dejar nada fuera = the works!.

* tarifa por inscripción fuera de plazo = late registration fee.

* tiempo fuera de servicio = downtime.

* trabajar a horas fuera de lo normal = work + unsocial hours.

* un día fuera = a day out.

* usar fuera de contexto = use + out of context.

* * *
I
adverbio

1)

a) (lugar, parte) [Latin American Spanish also uses afuera in this sense] outside

aquí fuera se está muy bien — it's very nice out here

comeremos fuera — ( en el jardín) we'll eat outside; ( en un restaurante) we'll eat out

pintar una casa por fuera — to paint the outside of a house

por fuera es rojo — it's red on the outside

b) ( en el extranjero) abroad, out of the country; (del lugar de trabajo, de la ciudad, etc) away

los de fuera — ( los extranjeros) foreigners; (los de otros pueblos, ciudades, etc) outsiders

c) ( en interjecciones)

fuera (de aquí)! — get out (of here)!

fuera los traidores! — traitors out!

2)

fuera de — (loc prep)

a) (en el exterior de, más allá de) out of

está fuera del país — he's out of the country

ocurrió fuera del edificio — it happened outside the building

el precio está fuera de mi alcance — it's out of my price range

fuera del alcance de los niños — out of reach of the children

fuera del alcance de los proyectiles — outside o beyond the range of the missiles

b) ( excepto) apart from

fuera de eso, me encuentro bien — apart o (AmE) aside from that, I feel fine

3) (en otras locs)

fuera de combate: lo dejó fuera de combate (Dep) he knocked him out; fuera de concurso: quedó fuera de concurso he was disqualified; su película se presentó fuera de concurso his movie was shown outside the competition; fuera de cuentas (Esp) overdue; fuera de la ley: vivían fuera de la ley they lived outside the law; fuera de lugar <mueble/persona> out of place; < comentario> inappropriate, out of place; fuera de peligro out of danger; fuera de serie <jugador/cantante> exceptional, outstanding; fuera de sí: estaba fuera de sí he was beside himself; fuera de temporada or estación — out of season

•

- fuera de borda

- fuera de juego or de lugar

- fuera de la ley

- fuera de serie
II
fuéramos, etc see ir, ser

* * *

fuera(de)

= outside (of), outwith

Ex: This degree of standardisation is not the pattern outside of this specific area of application.

Ex: Researchers outwith the higher education system consider research library information services inadequate.

= in the open.

Ex: As expected, bats avoided obstacles while flying through vegetation and intercepted flying prey in the open.

* bebida de fuera = outside drink.

* caer fuera de = fall outside, lie beyond.

* caer fuera del alcance de = fall outside + the scope of.

* caer fuera de las responsabilidades de = be on the outer fringes of.

* caer fuera del interés de = lie outside + the scope of.

* caer fuera del interés de uno = fall outside + Posesivo + interest.

* caer fuera del objetivo de = fall outside + the scope of.

* circunstancias que están fuera de + Posesivo + control = circumstances beyond + Posesivo + control.

* colocación fuera de lugar = misplacement.

* colocar fuera de alcance = place + out of reach.

* comer fuera = eat out.

* comida de fuera = outside food.

* con las garras fuera = knives-out.

* con las uñas fuera = knives-out.

* curso que tiene lugar fuera de la universidad = extension course, off-campus course.

* de dentro hacia fuera = inside outwards.

* de fuera = outside, off-side.

* de fuera de la ciudad = out-of-town.

* dejar fuera = leave out, cut out, count + Nombre + out, drop + Nombre + out of the picture.

* dejar fuera de combate = lay + Nombre + low.

* dejar fuera del equipo = sideline.

* de miras hacia fuera = outwardly.

* dentro y fuera de = in and out of.

* desde dentro hacia fuera = from the inside-out.

* desde dentro y desde fuera de = within and without.

* desde fuera = from the outside.

* echar fuera = throw + Nombre + out.

* encontrarse fuera de lugar = be out of + Posesivo + element, be out of place.

* estado del ordenador en fuera de línea = offlineness.

* estar fuera = be out.

* estar fuera con los amigos = be out with the guys.

* estar fuera de contienda = be out of contention.

* estar fuera del alcance = lie outside + the scope of.

* estar fuera de las posibilidades de Alguien = be out of + Posesivo + league.

* estar fuera del interés = lie outside + the scope of.

* estar fuera del interés de uno = lie beyond + concern.

* estar fuera de lugar = be out of place, be out of order.

* estar fuera de quicio = be beside + Reflexivo.

* estar fuera de rumbo = be off course.

* estar fuera de secuencia = be out of order.

* estar fura de sí = be beside + Reflexivo.

* fuera de = outside (of), outwith.

* fuera de alcance = beyond reach, out of range.

* fuera de circulación = out of circulation.

* fuera de clase = out-of-class.

* fuera de cobertura = out of range.

* fuera de control = out-of-control, haywire.

* fuera de juego = offside.

* fuera de la casa = out-of-home.

* fuera del alcance = out of reach.

* fuera del alcance de = beyond the scope of.

* fuera del alcance de las posibilidades de Alguien = beyond + Posesivo + powers.

* fuera del alcance del oído = out of earshot.

* fuera de las normas comúnmente aceptadas = beyond the pale.

* fuera de la universidad = off-campus.

* fuera de la vista = out of view.

* fuera del campus = off-campus.

* fuera del control de = beyond the control of.

* fuera del escenario = off stage.

* fuera del horario normal = out of hours, at odd times.

* fuera de línea = offline [off-line].

* fuera del matrimonio = out of wedlock.

* fuera de lo común = eccentric, odd, unordinary, out of the ordinary, a cut above the rest, a cut above.

* fuera de lo normal = abnormally + Adjetivo, with a difference, unordinary, out of the ordinary.

* fuera de los caminos trillados = off the beaten track.

* fuera del redil = beyond the pale.

* fuera de lugar = out of place, without + Lugar, uncalled-for.

* fuera de onda con los tiempos modernos = out of keeping with the times, out of tune with the times.

* fuera de peligro = out of the woods, out of harm's way.

* fuera de plazo = late.

* fuera de + Posesivo + competencia = outside + Posesivo + jurisdiction.

* fuera de + Posesivo + control = beyond + Posesivo + control.

* fuera de quicio = pissed off, out of + Posesivo + mind, out of + Posesivo + senses.

* fuera de rumbo = off course.

* fuera de secuencia = out of range.

* fuera de serie = crackerjack.

* fuera de servicio = off-duty, decomissioned, out of commission.

* fuera de temporada = off-season, out of season.

* fuera de tino = wide of the mark.

* fuera de toda duda = incontrovertible, without a shadow of a doubt, beyond a shadow of a doubt.

* fuera de toda sospecha = above suspicion.

* gol fuera de juego = offside goal.

* hacia dentro y hacia fuera = Verbo + in and out.

* hacia fuera = outwards.

* impresión fuera de línea = offline print.

* mantener Algo fuera de peligro = keep + Nombre + out of harm's way.

* mina fuera de ruta = roadside bomb.

* partido que se juega fuera de casa = away game.

* pitar fuera de juego = judge + offside.

* poner fuera de combate = lay + Nombre + low.

* por fuera = outwardly, outwardly.

* proyectar hacia fuera = project + outward.

* salir fuera = be out and about, get out and about.

* sentirse fuera de lugar = feel + inadequate.

* sin dejar nada fuera = the works!.

* tarifa por inscripción fuera de plazo = late registration fee.

* tiempo fuera de servicio = downtime.

* trabajar a horas fuera de lo normal = work + unsocial hours.

* un día fuera = a day out.

* usar fuera de contexto = use + out of context.

* * *

fuera¹

adverb

A

1 (lugar, parte) [ Latin American Spanish also uses afuera in this sense] outside

el perro duerme fuera the dog sleeps outside

aquí fuera se está muy bien it's very nice out here

comeremos fuera (en el jardín) we'll eat out in the garden o outside o outdoors; (en un restaurante) we'll eat out

queremos pintar la casa por fuera we want to paint the outside o the exterior of the house

por fuera es rojo it's red on the outside

cose/lava para fuera she does sewing for other people/takes in washing

2 (en el extranjero) abroad, out of the country; (del lugar de trabajo, de la ciudad, etc) away

los de fuera (los extranjeros) foreigners; (los de otros pueblos, ciudades, etc) outsiders

3

(en interjecciones): ¡fuera de aquí! get out of here!, get out!

¡fuera los traidores! traitors out!

¡fuera cuentos! ¡a la escuela! ( Esp); no more excuses o that's enough of your excuses, off to school with you!

en sus marcas, listos, ¡fuera! ( Méx); on your marks, get set, go!

B

fuera de ( loc prep)

1

(en el exterior de, más allá de): ¿quién dejó el helado fuera del congelador? who left the ice cream out of the freezer?

pasa mucho tiempo fuera del país he spends a lot of time out of the country o abroad

ocurrió fuera del edificio it happened outside the building

el precio está fuera de mi alcance it's out of my price range

ponlo fuera del alcance de los niños put it out of reach of the children, put it out of the children's reach

fuera del alcance de los proyectiles outside o beyond the range of the missiles

2 (excepto) apart from

fuera de estos zapatos, no me he comprado nada I haven't bought myself anything, apart from o except for these shoes

fuera de eso, me encuentro bien apart from that o otherwise o ( AmE) aside from that, I feel fine

3

(además): fuera de que su padre tampoco se lo permitiría besides which o apart from which her father wouldn't allow it anyway

C ( en otras locs):

fuera de combate: lo dejó fuera de combate ( Dep) he knocked him out

tras el escándalo quedó fuera de combate after the scandal he was out of the running, the scandal knocked o put him out of the running

fuera de concurso: quedó fuera de concurso he was disqualified

su película se presentó fuera de concurso his movie was shown outside the competition

fuera de cuentas overdue

fuera de la ley: vivían fuera de la ley they lived outside the law o as outlaws

fuera de lugar ‹mueble/persona› out of place;

‹comentario› inappropriate, out of place

estuvo totalmente fuera de lugar que lo interrumpieras así it was completely out of order to interrupt him like that

fuera de peligro out of danger

fuera de serie ‹jugador/cantante› exceptional, outstanding;

‹máquina/mueble› custom-built, one-off

un verano fuera de serie an exceptionally good summer

fuera de sí: estaba fuera de sí he was beside himself

fuera de temporada or estación out of season

Compuestos:

● fuera de borda

masculine (pl fuera de borda) (lancha) outboard, boat with an outboard motor o engine; (motor) outboard motor o engine, outboard

● fuera de juego

masculine offside

estaba en fuera de juego he was offside

● fuera de la ley

masculine and feminine (pl fuera de la fuera) outlaw

● fuera de lugar

( AmL) masculine fuera de juego

● fuera de serie

masculine and feminine (pl fuera de fuera)

su nuevo chef es un fuera de serie their new chef is exceptionally good o is quite exceptional o is outstanding

fuera², fuéramos, etc

ir, ser¹ (↑ ser (1))

* * *

Del verbo ir: ( conjugate ir)

fuera es:

1ª persona singular (yo) imperfecto(1) subjuntivo

3ª persona singular (él/ella/usted) imperfecto(1) subjuntivo

Del verbo ser: ( conjugate ser)

fuera es:

1ª persona singular (yo) imperfecto(1) subjuntivo

3ª persona singular (él/ella/usted) imperfecto(1) subjuntivo

Multiple Entries:
fuera
ir
ser
fuera adverbio
1
a) (lugar, parte) Latin American Spanish also uses

◊ afuera in this sense outside;

comeremos fuera ( en el jardín) we'll eat outside;

( en un restaurante) we'll eat out;
◊ por fuera es rojo it's red on the outside;

aquí fuera se está muy bien it's very nice out here;
se pasa el día fuera she's out all day
b) ( en el extranjero) abroad, out of the country;

(del lugar de trabajo, de la ciudad, etc) away
2
◊ fuera de ( loc prep)

a) (en el exterior de, más allá de) out of;

◊ está fuera del país he's out of the country;

ocurrió fuera del edificio it happened outside the building;
fuera de peligro/lugar out of danger/place;
¡fuera (de aquí)! get out (of here)!
b) ( excepto) apart from;

◊ fuera de eso, me encuentro bien apart o (AmE) aside from that, I feel fine

3 ( en otras locs):
◊ fuera de combate: lo dejó fuera de combate (Dep) he knocked him out;

fuera de serie ‹jugador/cantante› exceptional, outstanding;
fuera de sí: estaba fuera de sí he was beside himself;
fuera de temporada out of season
ir ( conjugate ir) verbo intransitivo
1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ fuera en taxi to go by taxi;

iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot;
fuera por mar to go by sea;
¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!;
el fuera y venir de los invitados the coming and going of the guests;
vamos a casa let's go home;
¿adónde va este tren? where's this train going (to)?;
fuera de compras/de caza to go shopping/hunting;
ya vamos para allá we're on our way;
¿por dónde se va a …? how do you get to …?;
fuera por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb;
voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;

ya va al colegio she's already at school
2 ( expresando propósito) fuera a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;

ve a ayudarla go and help her;
ver tb fuera v aux 1
3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;

tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come!
4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;

eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you
1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;

¿van cómodos? are you comfortable?;
íbamos sentados we were sitting down;
vas muy cargada you have a lot to carry;
yo iba a la cabeza I was in the lead
2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;

voy a fuera de Drácula I'm going to go as Dracula;
iba de verde she was dressed in green
3 ( en calidad de) fuera de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter

1 [camino/sendero] ( llevar) fuera a algo to lead to sth, to go to sth
2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;

el período que va desde … hasta … the period from … to …
1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;

va de mal en peor it's going from bad to worse;
¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq);
¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?;
me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam;
¡que te vaya bien! all the best!, take care!;
¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam
2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;

voy ganando yo I'm ahead, I'm winning
3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;

¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20?
4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;

va para los cincuenta she's going on fifty;
ya va para dos años que … it's getting on for two years since …
5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;

con este van seis six, counting this one
6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month
1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;

¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!;
¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!;
vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way!
2
a) ( combinar) fuera con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;

te fueraá bien un descanso a rest will do you good
3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) fuerale a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team

1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;

¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;

vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy;
es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway
2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;

¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!

fuera v aux fuera a + inf:
1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;

va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;

bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work
2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;

cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq);
lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains
3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;

ya puedes fuera haciéndote a la idea you'd better get used to the idea;
la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse
irse verbo pronominal
1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;

vámonos let's go;
bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off;
no te vayas don't go;
vete a la cama go to bed;
se fue de casa/de la empresa she left home/the company;
vete de aquí get out of here;
se han ido de viaje they're away, they've gone away
2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;

se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent
3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;

(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?

4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down

5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ fuerase de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;

me iba para atrás I was falling backwards;
frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
ser ( conjugate ser) cópula
1 ( seguido de adjetivos) to be
◊ ser expresses identity or nature as opposed to condition or state, which is normally conveyed by estar. The examples given below should be contrasted with those to be found in estar 1 cópula 1 es bajo/muy callado he's short/very quiet;

es sorda de nacimiento she was born deaf;
es inglés/católico he's English/(a) Catholic;
era cierto it was true;
sé bueno, estate quieto be a good boy and keep still;
que seas muy feliz I hope you'll be very happy;

(+ me/te/le etc)
◊ siempre le he sido fiel I've always been faithful to her;

ver tb imposible, difícil etc
2 ( hablando de estado civil) to be;
◊ el mayor es casado the oldest is married;

es viuda she's a widow;
ver tb estar 1 cópula 2
3 (seguido de nombre, pronombre) to be;
◊ soy abogada I'm a lawyer;

ábreme, soy yo open the door, it's me
4 (con predicado introducido por `de'):
◊ esos zapatos son de plástico those shoes are (made of) plastic;

soy de Córdoba I'm from Cordoba;
es de los vecinos it belongs to the neighbors, it's the neighbors';
no soy de aquí I'm not from around here
5 (hipótesis, futuro):
◊ será un error it must be a mistake;

¿será cierto? can it be true?
verbo intransitivo
1
a) ( existir) to be

b) (liter) ( en cuentos):

◊ érase una vez … once upon a time there was …

2
a) (tener lugar, ocurrir):

◊ la fiesta va a fuera en su casa the party is going to be (held) at her house;

¿dónde fue el accidente? where did the accident happen?
b) ( en preguntas):

◊ ¿qué habrá sido de él? I wonder what happened to o what became of him;

¿qué es de Marisa? (fam) what's Marisa up to (these days)? (colloq);
¿qué va a ser de nosotros? what will become of us?
3 ( sumar):
◊ ¿cuánto es (todo)? how much is that (altogether)?;

son 3.000 pesos that'll be o that's 3,000 pesos;
somos diez en total there are ten of us altogether
4 (indicando finalidad, adecuación) fuera para algo to be for sth;
◊ este agua es para beber this water is for drinking

( en locs)
◊ a no ser que (+ subj) unless;

¿cómo es eso? why is that?, how come? (colloq);
como/cuando/donde sea: tengo que conseguir ese trabajo como sea I have to get that job no matter what;
hazlo como sea, pero hazlo do it any way o however you want but get it done;
el lunes o cuando sea next Monday or whenever;
puedo dormir en el sillón o donde sea I can sleep in the armchair or wherever you like o anywhere you like;
de ser así (frml) should this be so o the case (frml);
¡eso es! that's it!, that's right!;
es que …: ¿es que no lo saben? do you mean to say they don't know?;
es que no sé nadar the thing is I can't swim;
lo que sea: cómete una manzana, o lo que sea have an apple or something;
estoy dispuesta a hacer lo que sea I'm prepared to do whatever it takes;
o sea: en febrero, o sea hace un mes in February, that is to say a month ago;
o sea que no te interesa in other words, you're not interested;
o sea que nunca lo descubriste so you never found out;
(ya) sea …, (ya) sea … either …, or …;
sea como sea at all costs;
sea cuando sea whenever it is;
sea donde sea no matter where;
sea quien sea whoever it is;
si no fuera/hubiera sido por … if it wasn't o weren't/hadn't been for …
( en el tiempo) to be;
◊ ¿qué fecha es hoy? what's the date today?, what's today's date;

serían las cuatro cuando llegó it must have been (about) four (o'clock) when she arrived;
ver tb v impers
fuera v impers to be;
◊ era primavera it was spring(time)

fuera v aux ( en la voz pasiva) to be;
fue construido en 1900 it was built in 1900
■ sustantivo masculino
1
a) ( ente) being;

◊ fuera humano/vivo human/living being

b) (individuo, persona):

◊ un fuera querido a loved one

2 ( naturaleza):
◊ desde lo más profundo de mi fuera from the bottom of my heart

fuera adverbio
1 (en/hacia la parte exterior) outside, out: fuera hacía mucho calor, it was hot outside
salgamos fuera, let's go out
2 (no en el lugar habitual) out, away: comeremos fuera, we'll go out for lunch
está fuera, she's away
3 Dep fuera de juego, offside
nuestro equipo juega fuera, our team is playing away
ganaron los de fuera, the away team won
4 (sobrepasando límites prescritos) after
fuera de alcance, out of reach
fuera de horario, after hours
fuera de plazo, after the deadline
(más allá) beyond, out of
fuera de mis posiblidades, beyond my means
fuera de peligro, out of danger
♦ Locuciones: estar fuera de sí, to be beside oneself
fuera de serie, extraordinary
ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass
(tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right
(ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water
(haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old
(encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall
♦ Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up
ser
I sustantivo masculino
1 being: es un ser despreciable, he's despicable
ser humano, human being
ser vivo, living being
2 (esencia) essence: eso forma parte de su ser, that is part of him
II verbo intransitivo
1 (cualidad) to be: eres muy modesto, you are very modest
2 (fecha) to be: hoy es lunes, today is Monday
ya es la una, it's one o'clock
3 (cantidad) eran unos cincuenta, there were about fifty people
(al pagar) ¿cuánto es?, how much is it?
son doscientas, it is two hundred pesetas
Mat dos y tres son cinco, two and three make five
4 (causa) aquella mujer fue su ruina, that woman was his ruin
5 (oficio) to be a(n): Elvira es enfermera, Elvira is a nurse
6 (pertenencia) esto es mío, that's mine
es de Pedro, it is Pedro's
7 (afiliación) to belong: es del partido, he's a member of the party
es un chico del curso superior, he is a boy from the higher year
8 (origen) es de Málaga, she is from Málaga
¿de dónde es esta fruta? where does this fruit come from?
9 (composición, material) to be made of: este jersey no es de lana, this sweater is not (made of) wool
10 ser de, (afinidad, comparación) lo que hizo fue de tontos, what she did was a foolish thing
11 (existir) Madrid ya no es lo que era, Madrid isn't what it used to be
12 (suceder) ¿qué fue de ella?, what became of her?
13 (tener lugar) to be: esta tarde es el entierro, the funeral is this evening 14 ser para, (finalidad) to be for: es para pelar patatas, it's for peeling potatoes
(adecuación, aptitud) no es una película para niños, the film is not suitable for children
esta vida no es para ti, this kind of life is not for you
15 (efecto) era para llorar, it was painful
es (como) para darle una bofetada, it makes me want to slap his face
no es para tomárselo a broma, it is no joke
16 (auxiliar en pasiva) to be: fuimos rescatados por la patrulla de la Cruz Roja, we were rescued by the Red Cross patrol
17 ser de (+ infinitivo) era de esperar que se marchase, it was to be expected that she would leave
♦ Locuciones: a no ser que, unless
como sea, anyhow
de no ser por..., had it not been for
es más, furthermore
es que..., it's just that...
lo que sea, whatever
o sea, that is (to say)
sea como sea, in any case o be that as it may
ser de lo que no hay, to be the limit
' fuera' also found in these entries:
Spanish:
alcance
- balón
- biruji
- borda
- combate
- convencer
- dejar
- desencajada
- desencajado
- desentonar
- desleal
- desplazada
- desplazado
- destiempo
- duda
- espuela
- extemporánea
- extemporáneo
- exterior
- extraescolar
- fenomenal
- haber
- juego
- lengua
- lógica
- lugar
- mayoría
- necesaria
- necesario
- onda
- plazo
- proscrita
- proscrito
- quicio
- revés
- salir
- serie
- servicio
- tono
- única
- único
- afuera
- anhelar
- cena
- comer
- común
- cual
- desnivelado
- esperar
- lancha
English:
add to
- amok
- annul
- around-the clock
- away
- beside
- beyond
- boot
- bound
- busing
- care
- catapult
- chase away
- clear
- commission
- control
- danger
- dine
- distraught
- dome
- eat out
- ex
- exclude
- farm out
- go out
- hand
- here
- house-sit
- lest
- look out
- meal
- misplaced
- off-duty
- off-limits
- off-piste
- off-screen
- offside
- one-off
- ordinary
- original
- out
- out of
- out-of-bounds
- outdoors
- outside
- outward
- outwards
- piste
- place
- play

* * *

fuera

♦

1. ver ir

2. ver ser

♦ adv

1. [en el exterior] outside;

hace frío fuera it's cold outside;

lo echó fuera she threw him out;

salen mucho a comer fuera they eat out a lot;

fuera de la casa outside the house;

el ruido viene de fuera the noise is coming from outside;

hacia fuera outwards;

sólo vimos la catedral por fuera we only saw the cathedral from the outside;

llevas la camisa por fuera your shirt isn't tucked in properly;

por fuera es de color amarillo it's yellow on the outside

2. [en otro lugar] away;
[en el extranjero] abroad;
de fuera [extranjero] from abroad;

Marta está fuera [de viaje] Marta is away;
[ha salido] Marta is out;
a los de fuera les sorprenden mucho las costumbres locales people who aren't from round here o strangers find the local customs very strange

3.
fuera de [alcance, peligro] out of;
[cálculos, competencia] outside;
estar fuera de sí to be beside oneself (with rage);

ese comentario está fuera de lugar that remark is out of place;

fuera de plazo after the closing date;

fuera de la ley illegal;

fuera de control out of control;

presentó su película fuera de concurso his film was shown, but not judged as part of the competition

4. Dep [de límites]
la pelota salió fuera the ball went out (of play)

Comp
fuera de banda out of play;
fuera de combate knocked out;
Fig out of action;
fuera de juego offside;

estar en fuera de juego to be offside;

Comp
Esp
pillar a alguien en fuera de juego to catch sb out;
Am fuera de lugar offside; Am
estar en fuera de lugar to be offside

5. Dep [en campo ajeno] away;

jugar fuera to play away (from home);

el equipo de fuera the away team

6.
fuera de [excepto] except for, apart from;

fuera de eso, he cumplido todos tus caprichos apart from that, I've done everything you wanted me to;

fuera de bromas, ¿has fijado ya una fecha para la boda? seriously though o joking apart, have you set a date for the wedding yet?;

fuera de serie exceptional, out of the ordinary;

Comp

ser un fuera de serie to be one of a kind

♦ interj
[de habitación, lugar] get out!; [en el teatro] get off!;
¡fuera, fuera, fuera! [cántico] off!, off!, off!;

¡fuera los políticos corruptos! out with all corrupt politicians!;

¡fuera de aquí! get out of my sight!

* * *

fuera

I vb → ir, ser

II adv outside; (en otro lugar) away; (en otro país) abroad;

por fuera on the outside;

de fuera de otro departamento, cuerpo de policía etc from outside, outside atr ; de otro lugar strange; persona stranger; de otro país foreign; persona foreigner;

¡fuera! get out!

III prp

:

fuera de outside;

¡sal fuera de aquí! get out of here!;

está fuera del país he’s abroad, he’s out of the country;

fuera de eso aside from that, apart from that;

estar fuera de sí be beside o.s.

* * *

fuera adv

1) : outside, out

2) : abroad, away

3)

fuera de : outside of, out of, beyond

4)

fuera de : besides, in addition to

fuera de eso: aside from that

5)

fuera de lugar : out of place, amiss

* * *

fuera¹ adv

1. (en el exterior) outside

salgo fuera un momento I'm going outside for a minute

sacamos la mesa fuera we took the table outside

2. (no en casa, no en su sitio) out

han salido a cenar fuera they've gone out for dinner

¿quién ha dejado la leche fuera de la nevera? who left the milk out of the fridge?

3. (lejos de casa) away

se ha ido fuera unos días he's gone away for a few days

4. (del país) abroad

se va a estudiar fuera she's going to study abroad

estar fuera de combate to be knocked out

estar fuera de sí to be beside yourself

fuera de juego offside

fuera de lugar out of place

gente de fuera outsiders

fuera² interj

1. (para echar a alguien) get out!

2. (para protestar) off! / out!

Spanish-English dictionary > fuera

11 bon

bon, bonne [bɔ̃, bɔn]

━━━━━━━━━

1. adjective

2. adverb

3. masculine noun

4. feminine noun

5. compounds

━━━━━━━━━

1. <

   a. good

• une bonne idée a good idea

• il a fait du bon travail he's done a good job

• outils de bonne qualité good quality tools

• être bon en anglais to be good at English

• juger bon de faire qch to see fit to do sth

• quand bon vous semble when you think best

• bon pour la santé good for your health

• c'est bon pour ce que tu as ! it'll do you good!

• la télévision, c'est bon pour ceux qui n'ont rien à faire television is all right for people who have nothing to do

• bon pour le service (militaire) fit for service

• je suis bon ! I've had it! (inf)

• le voilà bon pour une contravention he's in for a fine now (inf)

• c'est tout bon ! (inf) everything's fine

► pour de bon ( = définitivement) for good ; ( = vraiment) really

   b. ( = agréable) nice

• un bon petit vin a nice little wine

• une bonne tasse de thé a nice cup of tea

• c'était vraiment bon (à manger, à boire) it was delicious

• l'eau est bonne the water's warm

• elle est bien bonne celle-là ! that's a good one!

• j'en connais une bien bonne here's a good one

• tu en as de bonnes, toi ! (inf) you're kidding! (inf!)

   c. ( = charitable) kind

• vous êtes trop bon you're too kind

• vous êtes bon vous ! (inf) you're a great help! (inf)

   d. ( = utilisable) okay ; [billet, timbre] valid

• ce yaourt est encore bon this yoghurt is still okay

• est-ce que ce pneu est encore bon ? is this tyre still all right?

• la balle est bonne (Tennis) the ball is in

► bon à

• cette eau est-elle bonne à boire ? is this water all right to drink?

• c'est bon à savoir that's useful to know

• c'est toujours bon à prendre it's better than nothing

• tout n'est pas bon à dire some things are better left unsaid

• ce drap est tout juste bon à faire des mouchoirs this sheet is only fit to be made into handkerchiefs

• c'est bon à jeter it needs throwing out

   e. ( = correct) [solution, méthode, réponse, calcul] right

• au bon moment at the right time

• le bon usage correct usage

• cette fois-ci devrait être la bonne this has to be the one

   f. (gros) good

• un bon kilomètre a good kilometre

• une bonne semaine a good week

• ça fait un bon bout de chemin ! that's quite a distance!

• il est tombé une bonne averse there has been a heavy shower

• après un bon moment after quite some time

• ça aurait besoin d'une bonne couche de peinture it could do with a good coat of paint

• une bonne moitié at least half

   g. (souhaits) bonne année ! happy New Year!

• bonne chance ! good luck!

• bon courage ! good luck!

• bon dimanche ! have a nice Sunday!

• bonne route ! safe journey!

• bon retour ! safe journey back!

• bon voyage ! safe journey!

• bonnes vacances ! have a good holiday! (Brit) or vacation! (US)

• au revoir et bonne continuation ! goodbye and all the best!

2. <

• sentir bon to smell nice

► faire bon

• il fait bon ici it's nice here

• une ville où il fait bon vivre a town that's a good place to live► bon ! ( = d'accord) all right! ; (énervement) right!

• bon ! ça suffit maintenant ! right! that's enough!

3. <

   a. ( = personne) les bons et les méchants good people and bad people ; (dans western, conte de fées) the good guys and the bad guys (inf)

   b. ( = aspect positif) avoir du bon to have its advantages

• il y a du bon et du mauvais dans ce projet this project has its good and bad points

   c. ( = formulaire) slip ; ( = coupon d'échange) voucher ; ( = titre) bond

4. <

bonne

   a. ( = servante) maid

• je ne suis pas ta bonne ! I'm not your slave!

   b. ► avoir qn à la bonne (inf) to like sb

5. <

► bon de caisse masculine noun cash voucher

► bon chic bon genre adjective [personne] chic but conservative → BCBG

► bon de commande masculine noun order form

► bon enfant adjective [personne, sourire] good-natured ; [atmosphère] friendly

► bonne femme feminine noun (pejorative) woman

► bon de garantie masculine noun guarantee

► une bonne pâte feminine noun a good sort

► bon de réduction masculine noun money-off coupon

► bon à rien, bonne à rien masculine noun, feminine noun good-for-nothing

► bonne sœur (inf) feminine noun nun

► bon à tirer masculine noun

• donner le bon à tirer to pass for press ► bonne à tout faire feminine noun maid of all work

► bon du Trésor masculine noun Government Treasury bill

► bon vivant masculine noun bon viveur

* * *

1.

bonne bɔ̃, bɔn adjectif

1) (de qualité, compétent, remarquable, utile) good

prends un bon pull — take a warm jumper

il a encore de bonnes jambes — he can still get around

elle est (bien) bonne, celle-là! — (colloq) ( amusé) that's a good one!; ( indigné) I like that!

ça fait un bon bout de chemin — it's quite a way

voilà une bonne chose de faite! — that's that out of the way!

j'ai un bon rhume — I've got a rotten cold

nous sommes bons derniers — we're well and truly last

il n'est pas bon à grand-chose — he's pretty useless

il serait bon qu'elle le sache — she ought to know

à quoi bon? — what's the point?

tous les moyens leur sont bons — they'll stop at nothing

2) ( gentil) [personne, paroles, geste] kind (avec, envers to); [sourire] nice

un homme bon et généreux — a kind and generous man

il a une bonne tête — he looks like a nice person

tu es trop bon avec lui — you're too good to him

avoir bon cœur — to be good-hearted

il est bon, lui! — (colloq) iron it's all very well for him to say that!

3) ( correct) [moment, endroit, numéro, réponse, outil] right

c'est bon, vous pouvez y aller — it's OK, you can go

c'est bon pour les riches — it's all right for the rich

c'est tout juste bon pour les chiens! — it's only fit for dogs!

4) ( utilisable) [billet, bon] valid

le lait ne sera plus bon demain — the milk will have gone off by tomorrow

tu es bon pour la vaisselle, ce soir! — you're in line for the dishes tonight!

me voilà bon pour une amende — I'm in for a fine (colloq)

5) ( dans les souhaits)

bonne nuit/chance — good night/luck

bon anniversaire — happy birthday

bonne journée/soirée! — have a nice day/evening!

2.

nom masculin, féminin ( personne)

les bons et les méchants — good people and bad people; ( au cinéma) the good guys and the bad guys (colloq), the goodies and the baddies (colloq) GB

3.

nom masculin

1) ( ce qui est de qualité)

il y a du bon dans cet article — there are some good things in this article

la concurrence peut avoir du bon — competition can be a good thing

2) ( sur un emballage) coupon; ( contremarque) voucher

cadeau gratuit contre 50 bons — free gift with 50 coupons

bon à valoir sur l'achat de — voucher valid for the purchase of

3) Finance bond

4.

exclamation ( satisfaction) good; ( accord) all right, OK; (intervention, interruption) right, well

bon, on va pouvoir y aller — good, we can go

bon, il faut que je parte — right, I must go now

bon, bon, ça va! — OK, OK!

allons bon! — oh dear!

5.

adverbe

ça sent bon! — that smells good!

il fait bon — ( à l'extérieur) the weather's mild

il fait bon vivre ici — it's nice living here

il ne fait pas bon le déranger — it's not a good idea to disturb him

6.

pour de bon locution adverbiale ( vraiment) really; ( définitivement) for good

j'ai cru qu'il allait le faire pour de bon — I thought he'd really do it

je suis ici pour de bon — I'm here for good

tu dis ça pour de bon? — are you serious?

Phrasal Verbs:

- bon de commande

- bon de croissance

- bon enfant

- bon d'essence

- bon de garantie

- bon garçon

- bon marché

- bon mot

- bon de réduction

- bon à rien

- bon sens

- bon teint

- bon à tirer

- bon de transport

- bon du Trésor

- bon usage

- bon vivant

- bonne action

- bonne femme

- bonne parole

- bonne pâte

- bonne sœur

- bonnes mœurs

- bons offices

••

il m'a à la bonne — I'm in his good books

* * *
bɔ̃, bɔn (bonne)
1. adj

1) (repas, restaurant) good

un bon repas — a good meal

un bon restaurant — a good restaurant

Le tabac n'est pas bon pour la santé. — Smoking isn't good for your health.

2) (dans une matière) good

être bon en maths — to be good at maths

3) (= correct) right

le bon numéro — the right number

le bon moment — the right moment

Il est arrivé au bon moment. — He arrived at the right moment.

Ce n'est pas la bonne réponse. — That's not the right answer.

avoir tout bon (= faire un sans faute) — to get everything right

4) (= bienveillant, généreux) kind

être bon envers — to be good to, to be kind to

vous êtes trop bon — you're too kind

5) (= valable, utilisable)

être bon [ticket] — to be valid, [lait, yaourt] OK to eat, OK

Est-ce que ce yaourt est encore bon? — Is this yoghurt still OK to eat?, Is this yoghurt still OK?

6) (= approprié)

bon pour — fit for

bon à jeter — fit for the bin

C'est bon à savoir. — That's good to know.

à quoi bon? — what's the point?, what's the use?

à quoi bon faire...? — what's the point of doing...?, what's the use of doing...?

7) (formules de souhaits)

bon anniversaire — happy birthday

bon courage — good luck

bon séjour — enjoy your stay

bon voyage — have a good trip

bon week-end — have a good weekend, have a nice weekend

bonne année — happy New Year

bonne chance — good luck

bonne fête — happy holiday

bonne nuit — good night

bonne journée! — have a nice day!

8) (intensif)

Ça m'a pris 2 bonnes heures. — It took me a good 2 hours.

un bon nombre de — a good number of

9) (autres locutions)

de bonne heure — early

pour faire bon poids... — for good measure...

2. nm

1) (= billet) voucher

un bon d'achat — a voucher

un bon cadeau — a gift voucher

2)

avoir du bon — to have its good points

Il y a du bon dans ce qu'il dit. — There's some sense in what he says.

3. nm/f

C'est le bon. — It's the right one.

C'est la bonne — It's the right one.

4. adv

il fait bon — it's nice, The weather is nice.

Il fait bon aujourd'hui. — It's nice today.

sentir bon — to smell good, to smell nice

tenir bon — to stand firm

juger bon de faire... — to think fit to do...

pour de bon — for good

Cette fois, c'est pour de bon. — This time it's for good.

5. excl

right!, good!

ah bon? — really?

Je pars aux États-Unis la semaine prochaine. - Ah bon? — I'm going to the States next week. - Really?

J'aimerais vraiment que tu viennes! - Bon, d'accord. — I'd really like you to come! - OK then, I will.

Bon, je reste. — Right, I'll stay.

See:

bonne

* * *

bon, bonne

A adj

1 ( agréable) [repas, aliment, odeur, matelas, douche] good; très bon, ce gâteau! this cake's very good!; viens, l'eau est bonne come on in, the water's lovely ou fine US; ⇒ aventure;

2 ( de qualité) [objet, système, hôtel, vacances] good; [livre, texte, style] good; [conseil, métier, travail] good; [santé, vue, mémoire] good; il n'y a rien de bon dans ce film there's nothing good in ou about this film; un bon bâton a good strong stick; de bonnes chaussures good strong shoes; prends un bon pull take a warm jumper; la balle est bonne ( au tennis) the ball is good ou in; tu as de bons yeux pour pouvoir lire ça! you must have good eyesight if you can read that!; à 80 ans, il a encore de bonnes jambes at 80, he can still get around; elle est (bien) bonne, celle-là○! lit ( amusé) that's a good one!; iron ( indigné) I like that!; ⇒ raison, sang, temps;

3 ( supérieur à la moyenne) [niveau, qualité, client, quantité] good; il n'est pas bon en latin he's not very good at Latin; une bonne pointure en plus a good size bigger; j'ai attendu un bon moment/deux bonnes heures I waited a good while/a good two hours; une bonne centaine de feuilles a good hundred sheets; elle leur a donné une bonne claque she gave them a good smack; il a bu trois bons verres he's drunk three good ou big glasses; ça fait un bon bout de chemin it's quite a (long) way; voilà une bonne chose de faite! that's that out of the way!; j'ai un bon rhume I've got a rotten cold; nous sommes bons derniers we're well and truly last; elle est arrivée bonne dernière she came well and truly last; ⇒ an, poids;

4 ( compétent) [médecin, père, nageur, élève] good; en bon mari/citoyen/écologiste like a good husband/citizen/ecologist; en bon Français (qui se respecte), il passe son temps à râler like all good Frenchmen, he spends his time moaning; en bon fils qu'il est/que tu es like the good son he is/you are; elle n'est bonne à rien she's good for nothing; il n'est pas bon à grand-chose he isn't much use, he's pretty useless; ⇒ ami, prince, rat;

5 ( avantageux) good; ce serait une bonne chose it would be a good thing; j'ai cru or jugé bon de faire/que qch soit fait I thought it was a good idea to do/that sth be done; je n'attends rien de bon de cette réforme I don't think any good will come of this reform; il n'est pas toujours bon de dire la vérité it isn't always a good idea to tell the truth; il est/serait bon de faire it is/would be a good thing to do; il serait bon qu'on le leur dise/qu'elles le sachent they ought to be told/to know; c'est bon à savoir that's good to know; c'est toujours bon à prendre it's not to be sneezed at; à quoi bon? what's the use ou point?;

6 ( efficace) [remède, climat] good (pour, contre for); prends ça, c'est bon pour or contre la toux take this, it's good for coughs ; ce climat n'est pas bon pour les rhumatisants this climate isn't good for people with rheumatism; ce qui est bon pour moi l'est pour toi if it's good enough for me, it's good enough for you; toutes les excuses lui sont bonnes he'll/she'll use any excuse; tous les moyens lui sont bons pour arriver à ses fins he'll/she'll do anything to get what he/she wants;

7 ( destiné) bon pour qch fit for sth; l'eau n'est pas bonne à boire the water isn't fit to drink; ton stylo est bon à jeter or pour la poubelle your pen is fit for the bin GB ou garbage US; c'est tout juste bon pour les chiens! it's only fit for dogs!; tu es bon pour la vaisselle, ce soir! you're in line for the washing up GB ou for doing the dishes tonight!; me voilà bon pour une amende I'm in for a fine○;

8 ( bienveillant) [personne, paroles, geste] kind (avec, envers to); [sourire] nice; il est bon avec or pour les animaux he's kind to animals; il a une bonne tête or gueule○ he looks like a nice person ou guy○; un homme bon et généreux a kind and generous man; tu es trop bon avec lui you're too good to him; c'est un bon garçon he's a good lad; ce bon vieil Arthur! good old Arthur!; avoir bon cœur to be good-hearted; tu es bien bon de la supporter it's very good of you to put up with her; vous êtes (bien) bon! iron that's (very) good ou noble of you! iron; il est bon, lui○! iron it's all very well for him to say that!; ⇒ Dieu, figure;

9 ( correct) [moment, endroit, numéro, réponse, outil] right; j'ai tout bon à ma dictée○ I've got everything right in GB ou on US my dictation; c'est bon, vous pouvez y aller it's OK, you can go; c'est bon pour les jeunes/riches it's all right for the young/rich;

10 ( utilisable) [billet, bon] valid; le lait/pneu/ciment est encore bon the milk/tyre/cement is still all right; le pâté n'est plus bon ( périmé) the pâté is past its sell-by date; ( avarié) the pâté is off; le lait ne sera plus bon demain the milk will have gone off by tomorrow; la colle n'est plus bonne the glue has dried up; le pneu n'est plus bon the tyre GB ou tire US is worn, the tyre GB ou tire US has had it○;

11 ( dans les souhaits) [chance, nuit] good; [anniversaire] happy; bon retour! (have a) safe journey back!; bonne journée/soirée! have a nice day/evening!; bon séjour/week-end! have a good ou nice time/weekend!; ⇒ port, pied, race, valet.

B nm,f ( personne) mon bon† my good man†; ma bonne† my good woman†; les bons et les méchants good people and bad people; ( au cinéma) the good guys and the bad guys○, the goodies and the baddies○ GB.

C nm

1 ( ce qui est de qualité) il y a du bon dans cet article there are some good things in this article; il y a du bon et du mauvais chez lui he has good points and bad points; la concurrence peut avoir du bon competition can be a good thing ; la vie de célibataire/sous les tropiques a du bon being single/in the tropics has its advantages;

2 Comm, Pub ( sur un emballage) token GB, coupon; ( contremarque) voucher; cadeau gratuit contre 50 bons et deux timbres free gift with 50 tokens GB ou coupons US and two stamps; bon à valoir sur l'achat de voucher valid for the purchase of; échanger un bon contre to redeem a voucher against, to exchange a voucher for;

3 Fin bond; bon indexé/convertible indexed/convertible bond.

D excl ( satisfaction) good; (accord, concession) all right, OK; (intervention, interruption) right, well; tu as fini? bon, on va pouvoir y aller have you finished? good, then we can go; ‘je vais à la pêche’-‘bon, mais ne reviens pas trop tard’ ‘I'm going fishing’-‘all right ou OK, but don't be back too late’; bon, on va pas en faire un drame○! well, let's not make a fuss about it!; bon, il faut que je parte right, I must go now; bon, allons-y! right ou OK, let's go!; bon, si tu veux well ou OK, if you like; bon, bon, ça va, j'ai compris! OK, OK, I've got it!; bon, changeons de sujet right ou well, let's change the subject; allons bon! oh dear!

E adv ça sent bon! that smells good!; il fait bon aujourd'hui/en cette saison the weather's mild today/in this season; il fait bon dans ta chambre it's nice and warm in your room; il fait bon vivre ici it's nice living here; il ne fait pas bon le déranger/s'aventurer dans la région it's not a good idea to disturb him/to venture into the area; ⇒ tenir.

F pour de bon loc adv ( vraiment) really; ( définitivement) for good; je vais me fâcher pour de bon I'm going to get really cross; j'ai cru qu'il allait le faire pour de bon I thought he'd really do it; je suis ici pour de bon I'm here for good; tu dis ça pour de bon? are you serious?

G bonne nf

1 ⇒ Les métiers et les professions ( domestique) maid; je ne suis pas ta bonne! I'm not the maid!;

2 ( plaisanterie) tu en as de bonnes, toi! you must be joking!; il m'en a raconté une bien bonne he told me a good joke.

Composés

bon ami† boyfriend; bon de caisse certificate of deposit; bon de commande order form; bon à composer final draft; bon de croissance Fin share option, stock option; bon d'échange voucher; bon enfant good-natured; bon d'essence petrol GB ou gas US coupon; bon de garantie guarantee slip; bon garçon nice chap; être bon garçon to be a nice chap; bon de livraison delivery note; bon marché cheap; bon mot witticism; faire un bon mot to make a witty remark (sur about); bon point lit merit point; fig brownie point○; bon de réduction Comm discount voucher; bon à rien good-for-nothing; bon sauvage noble savage; bon sens common sense; avoir du bon sens to have common sense; un peu de bon sens, quoi! use your common sense!; bon teint dyed-in-the-wool ( épith); une féministe/communiste bon teint a dyed-in-the-wool feminist/communist; bon à tirer pass for press; bon de transport travel voucher; bon du Trésor Treasury bill ou bond; bon usage good usage; bon vivant adj jovial; nm bon vivant or viveur; bonne action good deed; bonne amie† girlfriend; bonne d'enfants nanny; bonne femme○ ( femme) woman péj; ( épouse) old lady○, wife; bonne fille nice person; être bonne fille lit to be a nice person; fig [administration, direction] to be helpful; bonne parole word of God; bonne pâte good sort; bonne sœur○ nun; bonne à tout faire pej skivvy○ GB pej, maid; bonnes feuilles advance sheets; bonnes mœurs Jur public decency ¢; bonnes œuvres good works; bons offices good offices; par les bons offices de through the good offices of; offrir ses bons offices to offer one's help and support; s'en remettre aux bons offices de qn to put oneself in the good hands of sb.

Idiome

il m'a à la bonne I'm in his good books.

( féminin bonne) [bɔ̃, bɔn] (devant nm commençant par voyelle ou 'h' muet [bɔn]) adjectif

A.[QUI CONVIENT, QUI DONNE SATISFACTION]

1. [en qualité - film, récolte, résultat, connaissance] good

viande de bonne qualité good-quality meat

elle parle un bon espagnol she speaks good Spanish, her Spanish is good

de bonnes notes ÉDUCATION good ou high marks (UK) ou grades (US)

2. [qui remplit bien sa fonction - matelas, siège, chaussures, éclairage, freins] good ; [ - cœur, veines, charpente, gestion, investissement] good, sound

il a une bonne santé he's in good health, his health is good

une bonne vue, de bons yeux good eyesight

SPORT [au tennis] good

la balle est bonne the ball's in

les bonnes vieilles méthodes the good old methods

3. [qui n'est pas périmé - nourriture] all right ; [ - document, titre de transport] valid

le lait n'est plus bon the milk's gone off (UK) ou has turned

la colle n'est plus bonne the glue isn't usable any more

4. [compétent] good

bon père et bon époux a good father and husband

en bon professeur, il me reprend lorsque je fais des fautes he corrects my mistakes, as any good teacher would

être/ne pas être bon en maths to be good/bad at maths

nos bons clients our good ou regular customers

5. [digne de]

bon à: les piles sont bonnes à jeter the batteries can go straight in the bin (UK) ou trash can (US)

la table est tout juste bonne à faire du petit bois the table is just about good enough for firewood

à quoi bon? what for?

je pourrais lui écrire, mais à quoi bon? I could write to her but what would be the point?

il y a un restaurant là-bas — c'est bon à savoir there's a restaurant there — that's worth knowing ou that's good to know

6. [condamné à]

bon pour: il est bon pour 15 ans (de prison) he's going to get 15 years in prison

je suis bonne pour recommencer I'll have to do it (all over) again

on est bons pour une amende (familier) we're in for a fine

B.[PLAISANT]

1. [agréable - repas, odeur] good, nice ; [ - soirée, vacances] good, nice, pleasant

ton gâteau était très bon your cake was very good ou nice

l'eau du robinet n'est pas bonne the tap water isn't very nice ou doesn't taste very nice

avoir une bonne odeur to smell good ou nice

viens te baigner, l'eau est bonne! come for a swim, the water's lovely and warm!

avoir une bonne tête ou bouille (familier) to have a nice ou a friendly face

c'est si bon de ne rien faire! it feels so good to be doing nothing!

bon anniversaire! happy birthday!

bonne (et heureuse) année! happy new year!

bonne chance! good luck!

bonne journée! have a nice day!

bon voyage! have a nice ou good trip!

(en intensif)

un bon grog bien chaud (familier) a nice hot toddy

elle est bien bonne celle-là!

a. (ironique) that's a good one!

b. that's a bit much!

bon temps: prendre ou se donner ou se payer (familier) du bon temps to have fun, to have a great ou good time

le bon vieux temps the good old days

2. [favorable, optimiste - prévisions, présage, nouvelle] good

c'est (un) bon signe it's a good sign

la météo est bonne the weather forecast is good

C.[JUSTE, ADÉQUAT]

1. [correct - numéro de téléphone] right ; [ - réponse, solution] correct, right

c'est la bonne rue it's the right street

2. [opportun] right, convenient, appropriate

l'héritage est arrivé au bon moment pour elle the inheritance came at the right time ou at a convenient time for her

je suis arrivé au bon moment pour les séparer I got there in time to separate them

juger ou trouver bon de/que to think it appropriate ou fitting to/that

elle n'a pas jugé bon de s'excuser she didn't find that she needed to ou she didn't see fit to apologize

il serait bon de préciser l'heure de la réunion it would be a good thing ou idea to give the time of the meeting

comme/où/quand/si bon vous semble as/wherever/whenever/if you see fit

3. [bénéfique, salutaire] good, beneficial

c'est bon pour la santé it's good for you, good for your health

le bon air de la campagne the good ou fresh country air

4. (familier & locution)

c'est bon!

a. [c'est juste] that's right!

b. [ça suffit] that'll do!

c. [c'est d'accord] OK!

c'est bon? OK?

D.[MORALEMENT]

1. [décent, honnête - conduite] good, proper ; [ - influence, mœurs] good

avoir de bonnes lectures to read the right kind of books

ils n'ont pas bonne réputation they don't have much of a reputation

2. [bienveillant - personne] good, kind, kindly

Dieu est bon RELIGION God is merciful

je suis déjà bien bon de te prêter ma voiture! it's kind ou decent enough of me to lend you my car as it is!

bon cœur: avoir bon cœur to be kind-hearted

de bon cœur willingly

tenez, prenez, c'est de bon cœur please have it, I'd love you to

le Bon Dieu the (good) Lord

3. [amical - relation]

avoir de bons rapports avec quelqu'un to be on good terms with somebody

4. [brave] good

c'est une bonne petite she's a nice ou good girl

et en plus ils boivent, mon bon Monsieur! and what's more they drink, my dear man!

E.[EN INTENSIF]

1. [grand, gros] good

une bonne averse a heavy shower (of rain)

une bonne tranche a thick slice

elle fait un bon 42 she's a 14 or a 16, she's a large 14

ça a duré une bonne minute it lasted a good minute or so

2. [fort, violent]

un bon coup [heurt] a hefty ou full blow

une bonne fessée a good ou sound spanking

pleurer un bon coup (familier) to have a good cry

3. [complet, exemplaire] good

le mur a besoin d'un bon lessivage the wall needs a good scrub

arriver ou être bon dernier to bring up the rear

une bonne fois pour toutes once and for all

————————

, bonne [bɔ̃, bɔn] (devant nm commençant par voyelle ou 'h' muet [bɔn]) nom masculin, nom féminin

1. [personne vertueuse] good person

2. [personne idéale, chose souhaitée] right one

je crois que c'est enfin le bon

a. (familier) [lors d'un recrutement] I think we've got our man at last

b. [lors d'une rencontre amoureuse] I think it's Mister Right at last

————————

nom masculin

1. [dans les films] goody, goodie

les bons et les méchants the goodies and the baddies, the good guys and the bad guys

2. [chose de qualité]

n'acheter que du bon to buy only good quality

il y a du bon dans votre dissertation there are some good points in your essay

avoir du bon to have something good about it

3. [ce qui est moral]

le bon good

4. [coupon] coupon, voucher

bon d'achat gift token

bon de caisse cash voucher

bon de commande order form

bon de garantie guarantee

bon de livraison delivery slip

bon de réduction discount coupon

5. FINANCE

bon d'épargne savings bond ou certificate

bon du Trésor treasury bill

————————

adverbe

1. MÉTÉOROLOGIE

faire bon: il fait bon ici it's nice and warm here

2. (suivi d'un infinitif)

il ne faisait pas bon être communiste alors it wasn't advisable to be a communist in those days

————————

interjection

1. [marque une transition] right, so, well now

bon, où en étais-je? well now ou right ou so, where was I?

2. [en réponse] right, OK, fine

bon d'accord, allons-y OK then, let's go

bon à rien ( féminin bonne à rien) locution adjectivale

1. [inutile]

je suis trop vieux, je ne suis plus bon à rien I'm too old, I'm useless ou no good now

2. [incompétent] useless, hopeless

bon à rien, bonne à rien nom masculin, nom féminin

[personne sans valeur] good-for-nothing

[personne incompétente] useless individual

bon à tirer nom masculin

final corrected proof

donner le bon à tirer to pass for press

————————

bonne femme nom féminin

(familier)

1. [petite fille]

une petite bonne femme adorable a lovely little girl

2. [femme] woman

une vieille bonne femme an old biddy

————————

bonne femme locution adjectivale

1. CUISINE cooking term used in the names of simple country dishes

2. COUTURE

des rideaux bonne femme old-fashioned curtains with tie-backs and frilled edges

Dictionnaire Français-Anglais > bon

12 HÁLFR

a.

1) half; hálfr mánaðr, half a month, fortnight; til hálfs by a half; hálfr annar, þriði, fjórði, &c., one, two, three and a half; hálft annat hundrað, one hundred and a half; hálfr þriði tøgr manna, twenty-five men;

2) neut. ‘hálfu’, by half, with a comparative in an intensive sense, much, far; hálfu verri, far worse; hálfu meira, far more; hálfu siðr, far less.

* * *

adj., hálf (hlf), hálft, freq. spelt halbr, halb er öld hvar, Hm. 52; [Goth. halbs; A. S. healf; Engl. half; Hel. halba; Germ. halb; Dan. halv; Swed. half]:—half; hálfr mánuðr, half a month, a fortnight, Nj. 4; þar átti hann kyn hálft, Eg. 288; hálf stika, half a yard, Grág. i. 498; hálf Jól, the half of Yule, Fs. 151, passim: adverb. phrases, til hálfs, by a half, Eg. 258, 304; aukinn hálfu, increased by half, doubled, Grág. i. 157, Gþl. 24.

2. with the notion of brief, scant, little; sjá hálf hýnótt, that little night, Skm. 42; hálf stund, a little while; eg skal ekki vera hálfa stund að því, i. e. I shall have done presently, in a moment; cp. hálb er öld hvar, only half, Hm. 52; með hálfum hleif, with half a loaf, a little loaf of bread, 51: an Icel. says to his guest, má eg bjóða þér í hálfum bolla, í hálfu staupi, hálfan munnbita, and the like.

II. in counting Icel. say, hálfr annarr, half another, i. e. one and a half; h. þriði, half a third, i. e. two and a half; h. fjórði, three and a half; h. fimti, four and a half, etc.; thus, hálfan annan dag, one day and a half; hálft annað ár, hálfan annan mánuð, h. aðra nótt; hálf önnur stika, a yard and a half, Grág. i. 498; hálfa fimtu mörk, four marks and a half, 391; hálft annat hundrað, one hundred and a half, Sturl. i. 186; hálfr þriði tögr manna, two decades and a half, i. e. twenty-five, men, Ísl. ii. 387; hálfan fimta tög skipa, Hkr. iii. 374: similar are the compd adjectives hálf-þrítugr, aged twenty-five; hálf-fertugr, aged thirty-five; hálf-fimtugr, hálf-sextugr, -sjötugr, -áttræðr, -níræðr, -tíræðr, i. e. aged forty-five, fifty-five, sixty-five, seventy-five, eighty-five, ninety-five, and lastly, hálf-tólfræðr, one hundred and fifteen, Eg. 84, Fms. i. 148, Greg. 60, Stj. 639, Bs. i. 54, 101, Hkr. (pref.), Mar. 32, Íb. 18, Grett. 162, Fs. 160: also of measure, hálf-fertugr föðmum, Landn. (App.) 324, Fms. vii. 217; hálf-þrítugt tungl, a moon twenty-five days’ old, Rb. 26: contracted, hálf-fjórðu mörk, three marks and a half, Am. 63; hálf-fimtu mörk, four marks and a half, Jm. 36: as to this use, cp. the Germ. andert-halb, dritt-halb, viert-halb, etc., Gr. τρίτον ἡμιτάλαντον ( two talents and a half), Lat. sestertius.

III. neut. hálfu with a comparative, in an intensive sense, far; hálfu verri, worse by half, far worse; hálfu meira, far more, Fms. vi. 201; hálfu heilli! Fb. i. 180; hálfu síðr, far less, Þórð. 41 new Ed., Fb. ii. 357; fremr hálfu, much farther ago, Hðm. 2; h. lengra, Bs. ii. 48; h. betri, better by half; h. hógligra, far snugger, Am. 66; hálfu sæmri, Fb. ii. 334.

β. with neg. suff.; hálft-ki, not half; at hálft-ki má óstyrkð ór bera, Greg. 54.

IV. a pr. name, rare, whence Hálfs-rekkr, m. pl. the champions of king Half, Fas.: Hálf-dan, m. Half-Dane, a pr. name, cp. Healf-Danes in Beowulf, Fms.

B. The COMPDS are very numerous in adjectives, nouns, and participles, but fewer in verbs; we can record only a few, e. g. hálf-afglapi, a, m. half an idiot, Band. 4 new Ed. hálf-aukinn, part. increased by half, H. E. ii. 222. hálf-áttræðr, see above. hálf-bergrisi, a, m. half a giant, Eg. 23. hálf-berserkr, m. half a berserker, Sd. 129. hálf-björt, n. adj. half bright, dawning. hálf-blandinn, part. half blended, Stj. 85. hálf-blindr, adj. half blind. hálf-bolli, a, m. half a bowl (a measure), N. G. L. ii. 166. hálf-breiðr, adj. of half breadth, Jm. 2. hálf-brosandi, part. half smiling. hálf-bróðir, m. a half brother (on one side). hálf-brunninn, part. half burnt. hálf-bræðrungr, m. a half cousin, K. Á. 140. hálf-búinn, part. half done. hálf-dauðr, adj. half dead, Sturl. ii. 54, Magn. 530, Hkr. iii. 366. hálf-daufr, adj. half deaf. hálf-deigr, adj. damp. hálf-dimt, n. adj. half dark, in twilight. hálf-drættingr, m. a fisher-boy, who gets half the fish he catches, but not a full ‘hlutr.’ hálf-ermaðr, part. half sleeved, Sturl. iii. 306. hálf-etinn, part. half eaten, Al. 95. hálf-eyrir, m. half an ounce, Fms. x. 211. hálf-fallinn, part. half fallen, K. Á. 96; h. út sjór, of the tide. hálf-farinn, part. half gone. hálf-fertrugr, hálf-fimti, hálf-fimtugr, hálf-fjórði, see above (II). hálf-fífl, n. and hálf-fífla, u, f. half an idiot, Fms. vi. 218, Bs. i. 286. hálf-fjórðungr, m. half a fourth part, Bs. ii. 170. hálf-frosinn, part. half frozen. hálf-fúinn, part. half rotten. hálf-genginn, part. halving. hálf-gildi, n. half the value, Gþl. 392. hálf-gildr, adj. of half the value, N. G. L. hálf-gjalda, galt, to pay half, N. G. L. i. 174. hálf-grátandi, part. half weeping. hálf-gróinn, part. half healed. hálf-görr, part. half done, only half done, left half undone, Fms. ii. 62; litlu betr en hálfgört, Greg. 24. hálfgörðar-bóndi, a, m. a man who has to furnish half a levy, D. N. hálf-hélufall, n. a slight fall of rime, Gísl. 154. hálf-hlaðinn, part. half laden, Jb. 411. hálf-hneppt, n. adj. a kind of metre, Edda 139. hálf-hræddr, adj. half afraid. hálf-kirkja, u, f. a ‘half-kirk,’ = mod. annexía, an annex-church, district church, or chapel of ease, Vm. 126, H. E. i. 430, ii. 138, Am. 28, Pm. 41, Dipl. v. 19; distinction is made between al-kirkja, hálf-kirkja, and bæn-hús, a chapel. hálf-kjökrandi, part. half choked with tears. hálf-klæddr, part. half dressed. hálf-konungr, m. a half king, inferior king, Fms. i. 83. hálf-kveðinn, part. half uttered; skilja hálfkveðit orð, or hálfkveðna vísu = Lat. verbum sat, MS. 4. 7. hálf-launat, n. part. rewarded by half, Fms. ii. 62, Grág. i. 304. hálf-leypa, u, f. a half laupr (a measure), B. K. passim, hálf-leystr, part. half loosened, Greg. 55. hálf-lifandi, part. half alive, half dead, Mar. hálf-litr, adj. of a cloak, of two colours, one colour on each side, Fms. ii. 70, Fas. iii. 561, Sturl. ii. 32, iii. 112, Fær. 227, Bs. i. 434. hálf-ljóst, n. adj.; pá er hálfljóst var, in twilight, Sturl. iii. 193. hálf-lokaðr, part. half locked. hálf-mætti, n. ‘half might,’ opp. to omnipotence, Skálda 161. hálf-mörk, f. half a mark, Vm. 80, 126. hálf-nauðigr, adj. half reluctant, Fms. xi. 392. hálf-neitt, n. adj. ‘half-naught,’ trifling, Fas. i. 60. hálf-níð, n. half a lampoon, Fms. iii. 21. hálf-níræðr, see above (II). hálf-nýtr, adj. of half use, Rb. 86. hálf-opinn, adj. half open. hálf-prestr, m. a ‘half-priest,’ a chaplain to a hálfkirkja, Sturl. ii. 178. hálf-pund, n. half a pound, Gþl. 343. hálf-raddarstafr, m. a semivowel, Skálda 176, 178. hálf-reingr, a, m. a half scamp, Bs. i. 517. hálf-rétti, n. a law term (cp. fullrétti, p. 177), a slight, a personal affront or injury of the second degree, liable only to a half fine; e. g. hálfréttis-orð is a calumny in words that may be taken in both senses, good and bad; whereas fullréttis-orð is downright, unmistakable abuse, Grág. ii. 144; hence the phrases, mæla, göra hálfrétti við e-n, i. 156, 157, ii. 153. hálfréttis-eiðr, m. an oath of compurgation to be taken in a case of h., N. G. L. i. 352. hálfréttis-maðr, m. a man that has suffered hálfrétti, Gþl. 105, 200. hálfréttis-mál, n. a suit of a case of h., N. G. L. i. 314. hálf-róinn, part. having rowed half the way, half-way, Fms. viii. 312. hálf-róteldi, n., prob. corrupt, Fms. xi. 129. hálf-rými, n. a naut. term, half a cabin, one side of a ship’s cabin, Fms. viii. 138, ix. 33, x. 157, Hkr. i. 302. hálfrýmis-félagar, m. pl. messmates in the same h., Edda 108. hálfrýmis-kista, u, f. a chest or bench belonging to a h., Fms. viii. 85. hálf-rökit (-rökvit, -rökvat), n. adj. half twilight, in the evening, Grett. 137, 140 A; hálf-rökvat is the mod. form, which occurs in Grett. 79 new Ed., Jb. 176, Al. 54; vide rökvit. hálf-sagðr, part. half told; in the saying, jafnan er hálfsögð saga ef einn segir = audiatur et altera pars, Grett. 121. hálf-sextugr, see hálfr II. hálf-sjauræðr, adj. = hálfsjötugr, Stj. 48. hálf-sjötugr, see hálfr II. hálf-skiptr, part. = hálflitr, Fms. ii. 170, Sturl. iii. 112. hálf-sleginn, part. half mown, of a field. hálf-slitinn, part. half worn. hálf-sofandi, part. half asleep. hálf-sótt, n. part. half passed; hálfsótt haf, a half-crossed sea. hálf-systkin, n. pl. half brother and sister, cp. hálfbróðir. hálf-systur, f. pl. half sisters. hálf-tíræðr, see hálfr II. hálf-troll, n. half a giant, Eg. 1, Nj. 164 (a nickname). hálf-tunna, u, f. half a tun, Vm. 44. hálf-unninn, part. half done, Fas. ii. 339. hálf-vaxinn, part. half grown. hálf-vegis, adv. by halves. hálf-virði, n. half worth, Jb. 403, Glúm. 347, Sturl. ii. 132. hálf-visinn, part. and hálf-vista, adj. half withered, and medic. palsied on one side. hálf-viti, a, m. a half-witted man. hálf-votr, adj. half wet. hálf-vætt, f. half weight (a measure), Dipl. iv. 8, Fas. iii. 383. hálf-þrítugr, see hálfr II; spelt half-ðritogr, Js. 79. hálf-þurr, adj. half dry. hálf-þverrandi, part. half waning, Js. 732 (of the moon). hálf-þynna, u, f. a kind of small axe, Gþl. 103, 104, Lv. 35. hálf-ærinn, part. half sufficient, Fms. viii. 440. hálf-ærr, adj. half mad, Sks. 778.

II. in mod. usage hálf is freq. used = rather, e. g. hálf-kalt, adj. rather cold: hálf-feginn, adj., eg er hálffeginn, I am rather glad: e-m er hálf-íllt, hálf-bumult, hálf-óglatt, n. adj. one feels rather ill: hálf-hungraðr, hálf-svangr, hálf-soltinn, hálf-þyrstr, adj. rather hungry, rather thirsty, etc., and in endless compds.

Íslensk-ensk orðabók > HÁLFR

13 علامة

عَلامَة \ badge: sth. worn to show what one is or belongs to: a badge of rank; a school badge. indication: a sign. mark: any sign that one object has been touched by another: a dirty mark on the wall; a footmark in the sand, any spot or line that is of a different colour from the rest a white horse with a black mark on its nose, a sign (usu. a number, sometimes A, B, C, etc.) that is given by a teacher to show the quality of a piece of work in school low marks; full marks; a bad mark. sign: a movement or mark or notice that tells one sth.: He waved his arm as a sign that he was ready. + is a sign of addition. The road sign gave a warning of a dangerous bend. symptom: a sign of an illness: A hot head is a symptom of fever. token: a sign: The gift was a token of his love. trace: a sign or mark that shows where sth. has been: There were traces of blood on the floor. vestige: a slight mark, track, etc., remaining of sth. that is now gone or has been destroyed. \ عَلامَة (:) (للتَّرْقِيم)‏ \ colon: the mark: used in writing and printing, before giving lists, etc.. \ العَلامَة √ (أو صَحّ)‏ \ tick: the sign < core>, showing that sth. is correct or (on a list) that it has been dealt with, etc.. \ عَلامَة الاستفهام \ query: a question about some doubtful point; the sing (?). \ عَلامَة تجاريّة (مُسَجَّلة)‏ \ trade mark: a sign on goods, which shows who made them. \ عَلامَة تَعَجُّب "!" \ exclamation mark: the sign "!". \ عَلامَة حَصْر \ bracket: one of the marks () used in writing to show that (a word, phrase, etc.) is separate from the rest: Put this phrase in brackets. \ عَلامَة فارِقة أو أَمَرَة \ landmark: sth. (e.g. a tower) that is clearly seen from a distance, and so can guide travellers. \ عَلامَة كِتابِيّة \ character: a kind of mark, sign, etc. used for a number or a letter; a kind of handwriting: These are printed characters. Arabic characters are written from right to left. \ عَلامَة مُمَيِّزة \ mark: a special sign that is put on sth.: A postmark; a trade mark. \ عَلامَة النَّبْر \ accent: a mark used (in writing) to show the special force given to a word or part of a word or a particular quality of sound. \ علامة وَصْل (شرطة قصيرة)‏ \ hyphen: the make (-) that is used for joining two words, as in blood-red. \ See Also خَطّ قصير

Arabic-English dictionary > علامة

14 निर् _nir

निर् ind. A substitute for निस् before vowels and soft consonants conveying the senses of 'out of', 'away from'. 'without', 'free from', and be frequently expressed by 'less', 'un', used with the noun; see the compounds given below; see निस् and cf. अ also.

-Comp. -अंश a.

1 whole, entire.

-2 not entitled to any share of the ancestral property.

-अक्षः the place of no latitute; i. e. the terrestrial equator (in astronomy). ˚देशः

1 a first meridian, as Laṅkā.

-2 a place where the sun is always vertical and the days and nights are equal.

-3 the equatorial region.

-अक्षर a. Not knowing the letters, illiterate.

-अग्नि a. having lost or neg- lected the consecrated fire; स संन्यासी च योगी च न निरग्निर्न चाक्रियः Bg.6.1.

-अग्र (क) a. divisible without remain- der.

-अङ्कुश a. 'not curbed by a hook', unchecked, uncontrolled; unruly, independent, completely free, unfettered; निरङ्कुश इव द्विपः Bhāg.; कामो निकामनिरङ्कुशः Gīt.7; निरङ्कुशाः कवयः Sk.; Bh.3.15; Mv.3.39; विनयरुचयः सदैव निरङ्कुशाः Mu.3.6. ˚ता self-will, indepen- dence.

-अघ a. sinless, blameless.

-अङ्ग a.

1 having no parts.

-2 deprived of expedients or resources.

-अजिन a. skinless.

-अञ्जन a.

1 without collyrium; निरञ्जने साचिविलोलिकं दृशौ Ki.8.52.

-2 unstained, untinged.

-3 free from falsehood; तदा विद्वान् पुण्यपापे विधूय निरञ्जनं परमं साम्यमुपैति Munda 3.1.3.

-4 simple, artless.

(-नः) 1 an epithet of Śiva.

-2 N. of the Supreme Being.

(-ना) 1 the day of full moon.

-2 an epithet of Durgā.

-अतिशय a. unsurpassed, matchless, un- rivalled; निरतिशयं गरिमाणं तेन जनन्याः स्मरन्ति विद्वांसः Pt.1.3. (

-यः) the Supreme Being.

-अत्यय a.

1 free from danger, secure, safe; तद्भवान् वृत्तसंपन्नः स्थितः पथि निरत्यये Rām.4.29.12; R.17.53.

-2 free from fault, unblamable, faultless, disinterested; Ki.1.12, शक्तिरर्थपतिषु स्वयंग्रहं प्रेम कारयति वा निरत्ययम् 13.61.

-3 com- pletely successful.

-अधिष्ठान a.

1 supportless.

-2 in- dependent.

-अध्व a. one who has lost one's way.

-अनुक्रोश a. pitiless, merciless, hard-hearted. (

-शः) mercilessness, hard-heartedness.

-अनुग a. having no followers.

-अनुग्रह a. Ungracious, unkind; Bhāg.5. 12.7.

-अनुनासिक a. not nasal.

-अनुमान a. not bound to conclusions or consequences.

-अनुयोज्य a. unblamable, faultless.

-अनुरोध a.

1 unfavourable, unfriendly.

-2 unkind, unamiable; Māl.1.

-अन्तर a.

-1 constant, perpetual, uninterrupted, incessant; निरन्त- राधिपटलैः Bv.1.16; निरन्तरास्वन्तरवातवृष्टिषु Ku.5.25.

-2 having no intervening or intermediate space, having no interval, close, closely contiguous, in close contact; मूढे निरन्तरपयोधरया मयैव Mk.5.15; हृदयं निरन्तरबृहत्कठिनस्तन- मण्डलावरणमप्यभिदन् Śi.9.66.

-3 compact, dense; परितो रुद्धनिरन्तराम्बराः Śi.16.76.

-4 coarse, gross.

-5 faithful, true (as a friend).

-6 not hidden from view.

-7 not different, similar, identical.

-8 sincere, sympathetic; सुहृदि निरन्तरचित्ते (निवेद्य दुःखं सुखीभवति) Pt.1.341.

-9 abounding in, full of; निपात्यमानैर्ददृशे निरन्तरम् Rām.7.7. 54; गुणैश्च निरन्तराणि Mv.4.12. (

-रम्) ind.

1 without interruption, constantly, continually, incessantly.

-2 without intervening space or interval.

-3 closely, tightly, firmly; (परिष्वजस्व) कान्तैरिदं मम निरन्तरमङ्गमङ्गैः Ve.3.27; परिष्वजेते शयने निरन्तरम् Ṛs.2.11.

-4 immedia- tely. ˚अभ्यासः constant study, diligent exercise or pra- ctice.

-अन्तराल a.

1 without an intervening space, close.

-2 narrow.

-अन्धस् a. foodless, hungry.

-अन्वय a.

1 having no progeny, childless.

-2 unconnected, unrelated; Ms.8.198.

-3 not agreeing with the con- text (as a word in a sentence).

-4 without logical connection or regular sequence, unmethodical.

-5 without being seen, out of sight; निरन्वयं भवेत् स्तेयम् Ms.8. 332.

-6 without retinue, unaccompanied, see अन्वय.

-7 sudden, unexpected; U.7.

-8 exterminatory, without leaving any species or trace; प्रागाधारनिरन्वयप्रमथनादुच्छेदमे- वाकरोः... Mv.3.13; (com. नाशो द्विविधः--स्वान्वयविनाशः, निरन्वयविनाशश्चेति......निर्वापणादिना सजातीयज्वालोदयानर्हविनाशस्तु निरन्वयविनाशः ।).

-अपत्रप a.

1 shameless, impudent.

-2 bold.

-अपराध a. guiltless, innocent, faultless, blame- less. (

-धः) innocence.

-अपवर्त a.

1 not turning back.

-2 (in arith.) leaving no common divisor, reduced to the lowest terms.

-अपवाद a.

1 blameless.

-2 not admitting of any exception.

-अपाय a.

1 free from harm or evil.

-2 free from decay, imperishable.

-3 infallible; उपायो निरपायो$यमस्माभिरभिचिन्तितः Rām.1.1.2.

-अपेक्ष a.

1 not depending on, irrespective or independent of, having no need of (with loc.); न्यायनिर्णीतसारत्वा- न्निरपेक्षमिवागमे Ki.11.39.

-2 disregarding, taking no notice of.

-3 free from desire, secure; निरपेक्षो न कर्तव्यो भृत्यैः स्वामी कदाचन H.2.82.

-4 careless, negligent, indifferent

-5 indifferent to worldly attachments or pursuits; समुपोढेषु कामेषु निरपेक्षः परिव्रजेत् Ms.6.41.

-6 disinterested, not expecting any reward from another; दिशि दिशि निरपेक्ष- स्तावकीनं विवृण्वन् Bv.1.5.

-7 without purpose. (

-क्षा) indifference, disregard.

-अपेक्षित a.

1 disregarded.

-2 regardless.

-अपेक्षिन् a. disregarding, indifferent.

-अभिभव a.

1 not subject to humiliation or disgrace.

-2 not to be surpassed, unrivalled.

-अभिमान a.

1 free from self-conceit, devoid of pride or egotism.

-2 void of self-respect.

-3 unconscious.

-अभिलाष a. not caring for, indifferent to; स्वसुखनिरभिलाषः खिद्यसे लोकहेतोः Ś.5.7.

-अभिसंधानम् absence of design.

-अभ्र a. cloudless.

-अमर्ष a.

1 void of anger, patient.

-2 apa- thetic.

-अम्बर a. naked.

-अम्बु a.

1 abstaining from water.

-2 waterless, destitute of water.

-अर्गल a. without a bolt, unbarred, unobstructed, unrestrained, unimpeded, completely free; M.5; मरणसमये त्यक्त्वा शङ्कां प्रलापनिरर्गलम् Māl.5.26. (

-लम्) ind. freely.

-अर्थ a.

1 void of wealth, poor, indigent; स्त्रियः कृतार्थाः पुरुषं निरर्थं निष्पीडितालक्तकवत्त्यजन्ति Pt.1.194.

-2 meaningless, un- meaning (as a word or sentence).

-3 non-sensical.

-4 vain, useless, purposeless.

(-र्थः) 1 loss, detriment.

-2 nonsense.

-अर्थक a.

1 useless, vain, unprofitable.

-2 unmeaning, nonsensical, conveying no reasonable meaning; इत्थं जन्म निरर्थकं क्षितितले$रण्ये यथा मालती S. D.

-3 (a consonant) not followed by a vowel. (

-कम्) an expletive; निरर्थकं तु हीत्यादि पूरणैकप्रयोजनम् Chandr.2.6.

-अलंकृतिः (in Rhet.) want of ornament, simplicity.

-अवकाश a.

1 without free space.

-2 without leisure.

-अवग्रह a.

1 'free from restraint', unrestrained, un- checked, uncontrolled, irresistible.

-2 free, indepen- dent.

-3 self-willed, head-strong. (

-हम्) ind.

1 un- interruptedly.

-2 intensely, strongly.

-अवद्य a.

1 blameless, faultless, unblameable, unobjectionable; हृद्य- निरवद्यरूपो भूपो बभूव Dk.1.

-2 an epithet of the Supreme Being (having no passions).

-अवधि a. having no end, unlimited; कथं तूष्णीं सह्यो निरवधिरयं त्वप्रतिविधः U. 3.44;6.3; Māl.1.6.

-2 continuous; महानाधिव्याधि- र्निरवधिरिदानीं प्रसरतु Māl.4.3.

- अवयव a.

1 without parts.

-2 indivisible.

-3 without limbs.

-अवलम्ब a.

1 unsupported, without support; Ś.6.

-2 not affording support.

-3 not depending or relying on.

-अवशेष a. whole, complete, entire, (निरवशेषेण ind. completely, entirely, fully, totally).

-अवसाद a. cheerful; Gīt.

-अव्यय a. eternal, immutable.

- अशन a. abstaining from food. (

-नम्) fasting.

-अश्रि a. even; Kau. A.2.11.

-अष्ट a. Ved. driven away, scattered. (

-ष्टः) a horse twentyfour years old.

-अस्त्र a. weaponless, unarmed.

-अस्थि a. boneless.

-अहंकार, -अहंकृति a. free from egotism or pride, humble, lowly; Bg.12.13.

-अहंकृत a.

1 having no egotism or self-consciousness.

-2 without individuality.

-3 unselfish.

-अहम् a. free from egotism or self-conceit; ह्यनामरूपं निरहं प्रपद्ये Bhāg. 5.19.4.

-आकाङ्क्ष a.

1 wishing nothing, free from desire.

-2 wanting nothing to fill up or complete (as the sense of a word or sentence).

-आकार a.

1 devoid of form, formless, without form.

-2 ugly, deformed.

-3 disguised.

-4 unassuming, modest.

(-रः) 1 the universal spirit, Almighty.

-2 an epithet of Śiva.

-3 of Viṣṇu. ˚ज्ञानवादः the doctrine that the perception of the outer world does not arise from images impres- sed on the mind; Sarva. S.

-आकृति a.

1 formless, shapeless.

-2 deformed.

(-तिः) 1 a religious student who has not duly gone through a course of study, or who has not properly read the Vedas.

-2 especially, a Brāhmaṇa who has neglected the duties of his caste by not going through a regular course of study; a fool; ग्रामधान्यं यथा शून्यं यथा कूपश्च निर्जलः । यथा हुतमनग्नौ च तथैव स्यान्निराकृतौ ॥ Mb.12.36.48.

-3 one who neglects the five great religious duties or yajñas; Ms.3.154.

-आकाश a. leaving no free space, completely filled or occupied,

-आकुल a.

1 unconfused, unperplexed, un- bewildered; Ki.11.38.

-2 steady, calm; सुपात्रनिक्षेपनिरा- कुलात्मना (प्रजासृजा) Śi.1.28.

-3 clear.

-4 perspicuous; अलिकुलसङ्कुलकुसुमसमूहनिराकुलबकुलकलापे Gīt.1.

(-लम्) 1 calmness serenity.

-2 perspicuity, clearness.

-आक्रन्द a. not crying or complaining. (

-दः) a place where no sound can be heard.

-आक्रोश a. unaccused, unreviled.

- आगम a. not founded on revelation or scripture, not derived from the Vedas.

-आगस् a. faultless, innocent, sinless; कथमेकपदे निरागसं जनमाभाष्यमिमं न मन्यसे R.8.48.

-आचार a. without approved customs or usages, lawless, barbarian.

-आडम्बर a.

1 without drums.

-2 without show, unostentatious.

-आतङ्क a.

1 free from fear; R.1.63; निरातङ्को रङ्को विहरति चिरं कोटिकनकैः Śaṅkara (देव्यपराधक्षमापनस्तोत्रम् 6).

-2 without ailment, comfort- able, healthy.

-3 not causing pain.

-4 unchecked, unhampered; निरातङ्कः पङ्केष्विव पिशितपिण्डेषु विलसन् Māl. 5.34. (

-कः) an epithet of Śiva.

- आतप a. sheltered from heat, shady, not penetrated by the sun's rays. (

-पा) the night.

- आदर a. disrespectful.

-आदान a.

1 taking or receiving nothing; Mb.3.

-2 an epithet of Buddha.

-आधार a.

1 without a receptacle.

-2 without support, supportless (fig. also); निराधारो हा रोदिमि कथय केषामिह पुरः G. L.4.39.

-आधि a. secure, free from anxiety.

-आनन्द a. cheerless, sad, sorrowful.

-आन्त्र a.

1 disembowelled.

-2 having the entrails hanging out.

-आपद् a. free from misfortune or calamity. (-f.) prosperity.

-आबाध a.

1 unvexed, unmolested, undis- turbed, free from disturbance.

-2 unobstructed.

-3 not molesting or disturbing.

-4 (in law) frivolously vexatious (as a suit or cause of complaint); e. g. अस्मद्- गृहप्रदीपप्रकाशेनायं स्वगृहे व्यवहरति Mitā.

- आमय a.

1 free from disease or illness, sound, healthy, hale.

-2 untainted, pure.

-3 guileless.

-4 free from defects or blemishes.

-5 full, complete.

-6 infallible.

-7 not liable to failure or miscarriage. (

-यः, यम्) freedom from disease or illness, health, well-being, welfare, happiness; कुरूणां पाण्डवानां च प्रतिपत्स्व निरामयम् Mb.5.78.8.

(-यः) 1 a wild goat.

-2 a hog or boar.

-आमिष a.

1 fleshless; निरुपमरसप्रीत्या खादन्नरास्थि निरामिषम् Bh.

-2 having no sensual desires or covetousness; Ms.6.49.

-3 receiving no wages or remuneration.

-आय a. yielding no income or revenue, profitless.

-यः an idler living from hand to mouth.

- आयत a.

1 full-stretched or extended; निरायतपूर्वकायाः Ś.1.8.

-2 contracted, compact.

-आय- -तत्वम् shortness, compactness; निरायतत्वादुदरेण ताम्यता Ki.8.17.

-आयति a. one whose end is at hand; नियता लघुता निरायतेः Ki.2.14.

-आयास a. not fatiguing, easy.

-आयुध a. unarmed, weaponless.

-आरम्भ a. abstaining from all work (in good sense); Mb.3.82.11.

-आलम्ब a.

1 having no prop or support (fig. also); ऊर्ध्वबाहुं निरालम्बं तं राजा प्रत्यभाषत Rām.7.89.1; निरालम्बो लोकः कुलमयशसा नः परिवृतम् Mv.4.53.

-2 not depending on another, independent.

-3 self-supported, friendless, alone; निरालम्बो लम्बोदरजननि कं यामि शरणम् Jag. (

-म्बा) spikenard. (

-म्बम्) Brahman.

-आलोक a.

1 not looking about or seeing.

-2 deprived of sight.

-3 deprived of light, dark; निरालोकं लोकम् Māl.5.3; Bhāg.8.24.35.

-5 invisible. (

-कः) an epithet of Śiva.

-आवर्ण a. manifest, evident.

-आश a.

1 devoid of hope, despairing or despondent of; मनो बभूवेन्दुमतीनिराशम् R.6.2.

-2 depriving (one) of all hope.

-आशक, -आशिन् a. hopeless; अद्य दुर्योधनो राज्याज्जीविताच्च निराशकः (भविष्यति) Mb.8.74.13.

-आशङ्क a. fearless.

-आशा hopeless- ness, despair.

-आशिस् a.

1 without a boon or blessing, without virtues; आश्रमा विहिताः सर्वे वर्जयित्वा निराशिषम् Mb.12.63.13.

-2 without any desire, wish or hope, indifferent; निराशीर्यतचित्तात्मा Bg.4.21; जगच्छ- रण्यस्य निराशिषः सतः Ku.5.76.

-आश्रय a.

1 without a prop or support, supportless, unsupported; न तिष्ठति निराश्रयं लिङ्गम् Sāṅ. K.41.

-2 friendless, destitute, alone, without shelter or refuge; निराश्रयाधुना वत्सलता.

-3 not deep (as a wound).

-आस्वाद a. tasteless, insipid, un- savoury.

-आहार a. 'foodless', fasting, abstaining from food. (

-रः) fasting; कालो$ग्निः कर्म मृद् वायुर्मनो ज्ञानं तपो जलम् । पश्चात्तापो निराहारः सर्वे$मी शुद्धिहेतवः ॥ Y.3.31.

-इङ्ग a. immovable, stationary; यथा दीपो निवातस्थो निरिङ्गो ज्वलते पुनः Mb.12.46.6.

-इच्छ a. without wish or desire, indifferent.

-इन्द्रिय a.

1 having lost a limb or the use of it.

-2 mutilated, maimed.

-3 weak, infirm, frail; Kaṭh.1.1.3.

-4 barren.

-5 without प्रमाण or means of certain knowledge; निरिन्द्रिया ह्यमन्त्राश्च स्त्रियो$नृत- मिति स्थितिः Ms.9.18.

-6 destitute of manly vigour, impotent (Ved.).

-इन्धन a. destitute of fuel.

-ईति a. free from the calamities of the season; निरातङ्का निरीतयः R.1.63; see ईति.

-ईश्वर a. godless, atheistic. -˚वाद atheistic doctrine.

-ईषम् the body of a plough.

-ईह a.

1 desireless, indifferent; निरीहाणामीशस्तृणमिव तिरस्कारविषयः Mu.3.16.

-2 inactive; निरीहस्य हतद्विषः R.1.24.

(-हा), -निरीहता, -त्वम् 1 inactivity.

-2 indifference.

-उच्छ्वास a.

1 breathless, without breathing; निरुच्छ्वासं हरिं चक्रुः Rām.7.7.6.

-2 narrow, contracted; उपेयुषो वर्त्म निरन्तराभिरसौ निरुच्छ्वासमनीकिनीभिः Śi.3.32.

-3 dead; निरुच्छ्वासाः पुनः केचित् पतिता जगतीतले Rām.6.58.13. (

-सः) absence of breath; लोका निरुच्छ्वासनिपीडिता भृशम् Bhāg.4. 8.8.

-उत्तर a.

1 answerless, without a reply.

-2 un- able to answer, silenced.

-3 having no superior.

-उत्थ a. irrecoverable.

-उद्धति a. not jolting (a chariot); अभूतल- स्पर्शतया निरुद्धतिः Ś.7.1. (v. l.)

-उत्सव a. without festivi- ties; विरतं गेयमृतुर्निरुत्सवः R.8.66.

-उत्साह a.

1 inactive, indolent.

-2 devoid of energy.

(-हः) 1 absence of energy.

-2 indolence.

-उत्सुक a.

1 indifferent.

-2 calm, tranquil.

- उदक a. waterless.

- उदर a.

1 having no belly or trunk.

-2 thin (अतुन्दिल); श्रीमान्निरुदरो महान् Rām.3.16.31.

-उद्यम, -उद्योग a. effortless, inactive, lazy, idle.

उद्विग्न, -उद्वेग a. free from excitement or perturbation, sedate, calm.

-उपक्रम a.

1 without a commencement.

-2 incurable.

-उपद्रव a.

1 free from calamity or affliction, not visited by danger or adver- sity, lucky, happy, undisturbed, unmolested, free from hostile attacks.

-2 free from national distress or tyranny.

-3 causing no affliction.

-4 auspicious (as a star).

-5 secure, peaceful.

-उपधि a. guileless, honest; U.2.2. ˚जीवन a. leading an honest life. (v. l.).

-उपपत्ति a. unsuitable.

- उपपद a.

1 without any title or designation; अरे आर्यचारुदत्तं निरुपपदेन नाम्नालपसि Mk.1.18/19.

-2 unconnected with a subordinate word.

-उपप्लव a.

1 free from disturbance, obstacle or calamity, unharmed; निरुपप्लवानि नः कर्माणि संवृत्तानि Ś3.

-2 not causing any affliction or misery.

-3 an epithet of Śiva.

-उपभोग a. without enjoyment; संसरति निरुपभोगं भावैरधिवासितं लिङ्गम् Sāṅ. K.4.

- उपम a. peerless, matchless, incomparable.

-उपसर्ग free from portents.

-उपस्कृत a. not corrupted, pure; of self-denying temperament; शमेन तपसा चैव भक्त्या च निरुपस्कृतः । शुद्धात्मा ब्राह्मणो रात्रौ निदर्शनमपश्यत ॥ Mb.12.271.14.

- उपहत a.

1 not injured, unhurt.

-2 auspicious, lucky.

-उपाख्य a.

1 unreal, false, non-existent (as वन्ध्यापुत्र).

-2 immaterial.

-3 invisible. (

-ख्यम्) the supreme Brahman.

-उपाधि (क) a. without qualities, absolute.

-उपाय a.

1 without expedients, helpless.

-2 unsuc- cessful.

-उपेक्ष a.

1 free from trick or fraud.

-2 not neglectful.

-उष्मन् a. devoid of heat, cold.

-गन्ध a. void of smell, scentless, unfragrant, inodorous; निर्गन्धा इव किंशुकाः. ˚पुष्पी f. the Śālmali tree.

-गर्व a. free from pride.

-गवाक्ष a. windowless.

-गुण a.

1 stringless (as a bow).

-2 devoid of all properties.

-3 devoid of good qualities, bad, worthless; निर्गुणः शोभते नैव विपुलाड- म्बरो$पि ना Bv.1.115.

-4 without attributes; साकारं च निराकारं सगुणं निर्गुणं विभुम् Brahmavai. P.

-5 having no epithet. (

-णः) the Supreme Spirit. ˚आत्मक a. having no qualities.

-गृहः a. houseless, homeless; सुगृही निर्गृही- कृता Pt.39.

-गौरव a.

1 without dignity, undignified.

-2 devoid of respect.

-ग्रन्थ a.

1 freed from all ties or hindrances; आत्मारामाश्च मुनयो निर्ग्रन्था अप्युरुक्रमे । कुर्वन्त्यहैतुकीं भक्तिम् Bhāg.1.7.1.

-2 poor, possessionless, beggarly.

-3 alone, unassisted.

(-न्थः) 1 an idiot, a fool.

-2 a gambler.

-3 a saint or devotee who has renounced all worldly attachments and wanders about naked and lives as a hermit.

-4 A Buddha Muni.

-ग्रन्थक a.

1 clever, expert.

-2 unaccompanied, alone.

-3 deserted, abandoned.

-4 fruitless. (

-कः 1 a religious mendicant.

-2 a naked devotee.

-3 a gam- bler.

-ग्रन्थिक a. clever. (

-कः) a naked mendicant, a Jaina mendicant of the Digambara class.

-घटम् 1 a free market.

-2 a crowded market.

-घण्टः See निघण्टः.

-घृण a.

1 cruel, merciless, pitiless.

-2 shame- less, immodest.

-घृणा cruelty.

-घोष a. noiseless, still, calm.

-जन a.

1 tenantless, uninhabited, unfrequented, lonely, desolate.

-2 without any retinue or attendants; भूयश्चैवाभिरक्षन्तु निर्धनान्निर्जना इव Mb.12.151.7. (

-नम्) a desert, solitude, lonely place.

-जन्तु a. free from living germs; H. Yoga.

-जर a.

1 young, fresh.

-2 imperishable, immortal. (

-रः) a deity, god; (nom. pl. निर्जराः -निर्जरसः) (

-रम्) ambrosia, nectar.

-जरायु a. Ved. skinless.

-जल a.

1 waterless, desert, destitute of water.

-2 not mixed with water. (

-लः) a waste, desert. ˚एकादशी N. of the eleventh day in the bright half of Jyeṣṭha.

-जाड्य free from coldness.

-जिह्वः a frog.

-जीव a.

1 lifeless.

-2 dead; चिता दहति निर्जीवं चिन्ता दहति जीवितम्.

-ज्ञाति a. having no kinsmen, alone.

-ज्वर a. feverless, healthy.

-दण्डः a Śūdra.

-दय a.

1 merci- less, cruel, pitiless, unmerciful, unkind.

-2 passion- ate.

-3 very close, firm or fast, strong, excessive, violent; मुग्धे विधेहि मयि निर्दयदन्तदंशम् Gīt.1; निर्दयरति- श्रमालसाः R.19.32; निर्दयाश्लेषहेतोः Me.18.

-4 unpitied by any; निर्दया निर्नमस्कारास्तन्मनोरनुशासनम् Ms.9.239.

-दयम् ind.

1 unmercifully, cruelly.

-2 violently, excessively; न प्रहर्तुमलमस्मि निर्दयम् R.11.84.

-दश a. more than ten days old; यदा पशुर्निर्दशः स्यादथ मेध्यो भवे- दिति Bhāg.9.7.11.

- दशन a. toothless.

-दाक्षिण्य a. uncourteous.

-दुःख a.

1 free from pain, painless.

-2 not causing pain.

-दैन्य a. happy, comfortable.

-दोष a.

1 faultless, defectless; न निर्दोषं न निर्गुणम्

-2 guiltless, innocent.

-द्रव्य a.

1 immaterial.

-2 without property, poor.

-द्रोह a. not hostile, friendly, well-disposed, not malicious.

-द्वन्द्व a.

1 indifferent in regard to opposite pairs of feelings (pleasure or pain), neither glad nor sorry; निर्द्वन्द्वो निर्ममो भूत्वा चरिष्यामि मृगैः सह Mb.1.85.16; निर्द्वन्द्वो नित्यसत्त्वस्थो निर्योगक्षेम आत्मवान् Bg.2.45.

-2 not dependent upon another, independent.

-3 free from jealousy or envy.

-4 not double.

-5 not contested, un- disputed.

-6 not acknowledging two principles.

-धन a. without property, poor, indigent; शशिनस्तुल्यवंशो$पि निर्धनः परिभूयते Chāṇ.82. (

-नः) an old ox. ˚ता, ˚त्वम् poverty, indigence.

-धर्म a. unrighteous, impious, unholy.

-धूम a. smokeless.

-धौत a. cleansed, rendered clean; निर्धौत- दानामलगण्डभित्तिर्वन्यः सरित्तो गज उन्ममज्ज R.5.43.

-नमस्कार a.

1 not courteous or civil, not respecting any one.

-2 disrespected, despised.

-नर a. abandoned by men, deserted.

-नाणक a. coinless, penniless; Mk.2.

-नाथ a. without a guardian or master. ˚ता

1 want of protection.

-2 widowhood.

-3 orphanage.

-नाभि a. going or reaching beyond the navel; निर्नाभि कौशेयमुपात्तबाणम् Ku.7.7.

-नायक a. having no leader or ruler, anarchic.

-नाशन, -नाशिन् a. expelling, banishing.

-निद्र a. sleepless, wakeful.

-निमित्त a.

1 causeless.

-2 disinterested.

-निमेष a. not twinkling.

-बन्धु a. without kindred or relation, friendless.

-बल n. powerless, weak, feeble.

-बाध a.

1 unobstructed.

-2 unfrequented, lonely, solitary.

-3 unmolested.

(-धः) 1 a part of the marrow.

-2 a knob.

-बीज a. seedless, impotent. (

-जा) a sort of grape (Mar. बेदाणा).

-बुद्धि a. stupid, ignorant, foolish.

-बुष, -बुस a. unhusked, freed from chaff.

-भक्त a. taken without eating (as a medicine).

-भय a.

1 fearless, undaunted.

-2 free from danger, safe, secure; निर्भयं तु भवेद्यस्य राष्ट्रं बाहुबलाश्रितम् Ms.9.255.

-भर a.

1 excessive, vehement, violent, much, strong; त्रपाभरनिर्भर- स्मरशर &c. Gīt.12; तन्व्यास्तिष्ठतु निर्भरप्रणयिता मानो$पि रम्यो- दयः Amaru.47.

-2 ardent.

-3 fast, close (as embrace); कुचकुम्भनिर्भरपरीरम्भामृतं वाञ्छति Gīt.; परिरभ्य निर्भरम् Gīt.1.

-4 sound, deep (as sleep).

-5 full of, filled with (at the end of comp.); आनन्द˚, गर्व˚ &c. (

-रः) a servant receiving no wages. (

-रम्) excess. (

-रम् ind.)

1 ex- cessively, exceedingly, intensely.

-2 soundly.

-भाग्य a. unfortunate, unlucky.

-भाज्य a. to be separated; स निर्भाज्यः स्वकादंशात् किंचिद्दत्वोपजीवनम् Ms.9.27.

-भृतिः a. without wages, hireless.

-भोगः a. not fond of plea- sures.

-मक्षिक a. 'free from flies', undisturbed, private, lonely. (

-कम्) ind. without flies, i. e. lonely, private; कृतं भवतेदानीं निर्मक्षिकम् Ś.2,6.

-मज्ज a. fatless, meagre.

-मत्सर a. free from envy, unenvious; निर्मत्सरे मत्समे वत्स... वसुन्धराभारमारोप्य Rāmāyaṇachampū.

-मत्स्य a. fishless.

-मद a.

1 not intoxicated, sober, quiet.

-2 not proud, humble.

-3 sad, sorry.

-4 not in rut (as an elephant).

-मनुज, -मनुष्य a. tenantless, uninhabited, deserted by men.

-मन्तु a. faultless, innocent.

-मन्त्र a.

1 a ceremony, unaccompanied by holy texts.

-2 not familiar with holy texts; Mb.12.36.43.

-मन्यु, -मन्युक a. free from anger; Mb.5.133.4.

-मम a.

1 free from all connections with the outer world, who has renounced all worldly ties; संसारमिव निर्ममः (ततार) R.12.6; Bg.2.71; निराशीर्निर्ममो भूत्वा युध्यस्व विगतज्वरः 3.3.

-2 unselfish, disinterested.

-3 indifferent to (with loc.); निर्ममे निर्ममो$र्थेषु मथुरां मधुराकृतिः R.15.28; प्राप्तेष्वर्थेषु निर्ममाः Mb.

-4 an epithet of Śiva.

-मर्याद a.

1 boundless, immeasurable.

-2 transgressing the limits of right or propriety, unrestrained, unruly, sinful, criminal; मनुजपशुभिर्निर्मर्यादैर्भवद्भिरुदायुधैः Ve.3.22.

-3 confused.

-4 insolent, immodest. (

-दम्) ind. confusedly, topsy- turvy. (

-दम्) confusion, disorder.

-मल a.

1 free from dirt or impurities, clear, pure, stainless, unsullied (fig. also); नीरान्निर्मलतो जनिः Bv.1.63.

-2 resplendent, bright; Bh.1.56.

-3 sinless, virtuous; निर्मलाः स्वर्गमायान्ति सन्तः सुकृतिनो यथा Ms.8.318.

(-लम्) 1 talc.

-2 the remainings of an offering made to a deity. ˚उपलः a crystal.

- मशक a. free from gnats.

-मांस a. fleshless; स्वल्प- स्नायुवसावशेषमलिनं निर्मांसमप्यस्थिकम् Bh.2.3.

-मान a.

1 without self-confidence.

-2 free from pride.

-मानुष a. uninhabited, desolate.

-मार्ग a. roadless, pathless.

-मिथ्य a. not false, true; H. Yoga.

-मुटः 1 a tree bearing large blossoms.

-2 the sun.

-3 a rogue. (

-टम्) a large free market or fair.

-मूल a.

1 rootless (as a tree).

-2 baseless, unfounded (statement, charge &c.).

-3 eradicated.

-मेघ a. cloudless.

-मेध a. without un- derstanding, stupid, foolish, dull.

-मोह a. free from illusion. (

-हः) an epithet of Śiva.

-यत्न a. inactive, lazy, dull.

-यन्त्रण a.

1 unrestrained, unobstructed, uncontrolled, unrestricted.

-2 unruly, self-willed, in- dependent.

(-णम्) 1 squeezing out.

-2 absence of restraint, independence.

-यशस्क a. without fame, dis- creditable, inglorious.

-युक्त a.

1 constructed, built.

-2 directed.

-3 (in music) limited to metre and mea- sure.

-युक्ति f.

1 disunion.

-2 absence of connection or government.

-3 unfitness, impropriety.

-युक्तिक a.

1 disjoined, unconnected.

-2 illogical, unmeaning.

-3 unfit, improper.

-यूथ a. separated from the herd, strayed from the flock (as an elephant).

-यूष = निर्यास.

-योगक्षेम a. free from care (about acquisition); Bg.2. 45.

-रक्त a. (

-नीरक्त) colourless, faded.

-रज, -रजस्क a.

(-नीरज, नीरजस्क) 1 free from dust.

-2 devoid of passion or darkness. (

-जः) an epithet of Śiva.

-रजस् (नरिजस्) a. see

नीरज. (-f.) a woman not men- struating. ˚तमसा absence of passion or darkness.

-रत (नीरत) a. not attached to, indifferent.

-रन्ध्र a.

(नीरन्ध्र) 1 without holes or interstices, very close or contiguous, thickly situated; नीरन्ध्रनीरनिचुलानि सरित्तटानि U.2.23.

-2 thick, dense.

-3 coarse, gross.

-रव a. (

-नीरव) not making any noise, noiseless; गतिविभ्रमसाद- नीरवा (रसना) R.8.58.

-रस a.

(नीरस) 1 tasteless, unsavoury, flavourless.

-2 (fig.) insipid, without any poetic charm; नीरसानां पद्मानाम् S. D.1.

-3 sapless, without juice, withered or dried up; Ś. Til.9.

-4 vain, use- less, fruitless; अलब्धफलनीरसान् मम विधाय तस्मिन् जने V.2.11.

-5 disagreeable.

-6 cruel, merciless. (

-सः) the pomegranate.

- रसन a. (

नीरसन) having no girdle (रसना); Ki.5.11.

-रुच् a. (

नीरुच्) without lustre, faded, dim; परिमलरुचिराभिर्न्यक्कृतास्तु प्रभाते युवतिभिरुप- भोगान्नीरुचः पुष्पमालाः Śi.11.27.

-रुज्, -रुज a. (नीरुज्, नीरुज) free from sickness, healthy, sound; नीरुजस्य किमौषधैः H.1.

-रूप a. (नीरूप) formless, shapeless.

(-पः) 1 air, wind.

-2 a god. (

-पम्) ether.

-रोग a. (नीरोग) free from sickness or disease, healthy, sound; यथा नेच्छति नीरोगः कदाचित् सुचिकित्सकम् Pt.1.118.

-लक्षण a.

1 having no auspicious marks, ill-featured.

-2 undisting- uished.

-3 unimportant, insignificant.

-4 unspotted.

-5 having a white back.

-लक्ष्य a. invisible.

-लज्ज a. shameless, impudent.

-लाञ्छनम् the marking of dome- stic animals (by perforating the nose &c.).

-लिङ्ग a. having no distinguishing or characteristic marks.

-लिप्त a.

1 unanointed.

-2 undefiled, unsullied.

-3 indifferent to.

(-प्तः) 1 N. of Kṛiṣṇa.

-2 a sage.

-लून a. cut through or off.

-लेप a.

1 unsmeared, unanointed; निर्लेपं काञ्चनं भाण्डमद्भिरेव विशुध्यति Ms.5.112.

-2 stainless, sinless. (

-पः) a sage.

-लोभ a. free from desire or avarice, unavaricious.

-लोमन् a. devoid of hair, hairless.

-वंश a. without posterity, childless.

- वचन a.

1 not speaking, silent.

-2 unobjectionable, blameless; (for other senses see the word separately).

-नम् ind. silently; माल्येन तां निर्वचनं जघान Ku.7.19.

-वण, -वन a.

1 being out of a wood.

-2 free from woods.

-3 bare, open.

-वत्सल a. not loving or fondling (esp. children); निर्वत्सले सुतशतस्य विपत्तिमेतां त्वं नानुचिन्तयसि Ve.5.3.

-वर = निर्दरम् q. v.

-वसु a. destitute of wealth, poor.

-वाच्य a.

1 not fit to be said.

-2 blameless, unobjectionable; सखीषु निर्वाच्य- मधार्ष्ट्यदूषितं प्रियाङ्गसंश्लेषमवाप मानिनी Ki.8.48.

-वात a. free or sheltered from wind, calm, still; हिमनिष्यन्दिनी प्रातर्निर्वातेव वनस्थली R.15.66. (

-तः) a place sheltered from or not exposed to wind; निर्वाते व्यजनम् H.2.124.

-वानर a. free from monkeys.

-वायस a. free from crows.

-वार्य a.

1 irresistible.

-2 acting fearlessly or boldly.

-विकल्प, -विकल्पक a.

1 not admitting an alternative.

-2 being without determination or resolu- tion.

-3 not capable of mutual relation.

-4 conditioned.

-5 undeliberative.

-6 recognizing no such distinction as that of subject and object, or of the knower and the known; as applied to समाधि or contemplation, it is 'an exclusive concentration upon the one entity without distinct and separate consciousness of the knower, the known, and the knowing, and without even self-consciousness'; निर्विकल्पकः ज्ञातृज्ञानादिविकल्पभेद- लयापेक्षः; नो चेत् चेतः प्रविश सहसा निर्विकल्पे समाधौ Bh.3.61; आत्मारामा विहितरतयो निर्विकल्पे समाधौ Ve.1.23.

-7 (in phil.) not arising from the relation of the qualifier and the qualified, (विशेषणविशेष्यसंबन्धानवगाहि प्रत्यक्षं ज्ञानम्) said of knowledge not derived from the senses, as घटत्व. (

-ल्पम्) ind. without hesitation or wavering.

-विकार a.

1 unchanged, unchangeable, immutable.

-2 not dispos- ed; तौ स्थास्यतस्ते नृपती निदेशे परस्परावग्रहनिर्विकारौ M.5.14.

-3 disinterested; तरुविटपलतानां बान्धवो निर्विकारः Ṛs.2.28. (

-रः) the Supreme deity.

-विकास a. unblown.

-विघ्न a. uninterrupted, unobstructed, free from impediments; निर्विघ्नं कुरु मे देव सर्वकार्येषु सर्वदा. (

-घ्नम्) absence of impedi- ment.

-विचार a. not reflecting, thoughtless, incon- siderate; रे रे स्वैरिणि निर्विचारकविते मास्मत्प्रकाशीभव Chandr. 1.2. (

-रम्) ind. thoughtlessly, unhesitatingly.

-वि- चिकित्स a. free from doubt or reflection.

-विचेष्ट a. motionless, insensible; यो हि दिष्टमुपासीनो निर्विचेष्टः सुखं शयेत् Mb.3.32.14.

-वितर्क a. unreflecting.

-विनोद a. without amusement, void of pastime, diversion or solace; शङ्के रात्रौ गुरुतरशुचं निर्विनोदां सखीं ते Me.9.

-विन्ध्या N. of a river in the Vindhya hills; निर्विन्ध्यायाः पथि भव रसाभ्यन्तरः सन्निपत्य Me.28.

-विमर्श a.

1 void of reflec- tion, thoughtless.

-2 not having विमर्श Sandhi.

-विवर a.

1 having no opening or cavity.

2 without interstices or interval, close, compact; घटते हि संहततया जनितामिदमेव निर्विवरतां दधतोः Śi.9.44.

-विवाद a.

1 not contending or disagreeing.

-2 undisputed, not contra- dicted or disputed, universally acknowledged.

-विवेक a. indiscreet, void of judgment, wanting in discrimination, foolish.

-विशङ्क a. fearless, undaunted, confident; Ms.7.176; यस्मिन्कृत्यं समावेश्य निर्विशङ्केन चेतसा । आस्यते सेवकः स स्यात् कलत्रमिव चापरम् ॥ Pt.1.85.

-विशेष a. showing or making no difference, indiscriminating, without dis- tinction; निर्विशेषा वयं त्वयि Mb.; निर्विशेषो विशेषः Bh.3.5. 'a difference without distinction'.

-2 having no difference, same, like, not differing from (oft. in comp.); निर्विशेषाकृति 'having the same form'; प्रवातनीलो- त्पलनिर्विशेषम् Ku.1.46; स निर्विशेषप्रतिपत्तिरासीत् R.14.22.

-3 indiscriminate, promiscuous. (

-षः) absence of difference. (निर्विशेषम् and निर्विशेषेण are used adverbially in the sense of 'without difference', 'equally', indiscrimi- nately'; क्रुद्धेन विप्रमुक्तो$यं निर्विशेषं प्रियाप्रिये Rām.7.22.41. स्वगृहनिर्विशेषमत्र स्थीयताम् H.1; R.5.6.).

-विशेषण a. without attributes.

-विष a. poisonless (as a snake); निर्विषा डुण्डुभाः स्मृताः.

-विषङ्ग a. not attached, indifferent.

-विषय a.

1 expelled or driven away from one's home, residence or proper place; मनोनिर्विषयार्थकामया Ku.5.38; R.9.32; also

-निर्विषयीकृत; वने प्राक्कलनं तीर्थं ये ते निर्विषयी- कृताः Rām.2.14.4.

-2 having no scope or sphere of action; किंच एवं काव्यं प्रविरलविषयं निर्विषयं वा स्यात् S. D.1.

-3 not attached to sensual objects (as mind).

-विषाण a. destitute of horns.

-विहार a. having no pleasure.

-वीज, -बीज a.

1 seedless.

-2 impotent.

-3 causeless.

-वीर a.

1 deprived of heroes; निर्वीरमुर्वीतलम् P. R.1.31.

-2 cowardly.

-वीरा a woman whose husband and children are dead.

-वीर्य a. powerless, feeble, unmanly, impotent; निर्वीर्यं गुरुशापभाषितवशात् किं मे तवेवायुधम् Ve.3.34.

-वीरुध, -वृक्ष a. treeless.

-वृत्ति f. accomplishment, achievement; अत आसां निर्वृत्त्या अपवर्गः स्यात् । आतण्डुलनिर्वृत्तेः आ च पिष्टनिर्वृत्तेरभ्यास इति ॥ ŚB. on MS.11.1.27. -a. having no occupation, destitute. See निर्वृति.

-वृष a. depriv- ed of bulls.

-वेग a. not moving, quiet, calm.

-वेतन a honorary, unsalaried.

-वेद a. not acknowledging the Vedas, an atheist, infidel.

-वेष्टनम् a. a weaver's shuttle.

-वैर a. free from enmity, amicable, peaceable. (

-रम्) absence of enmity.

-वैलक्ष्य a. shameless.

-व्यञ्जन a.

1 straight-forward.

-2 without condiment. (

-नम् ind.) plainly, in a straight-forward or honest manner.

-व्यथ, -न a.

1 free from pain.

-2 quiet, calm.

-व्यथनम् a hole; छिद्रं निर्व्यथनम् Ak.

-व्यपेक्ष a. indifferent to, regardless of; मृग्यश्च दर्भाङ्कुरनिर्व्यपेक्षास्तवागतिज्ञं समबोधयन् माम् R.13.25;14.39.

-व्यलीक a.

1 not hurting or offending.

-2 without pain.

-3 pleased, doing anything willingly.

-4 sincere, genuine, undissembling.

-व्यवधान a. (ground) uncovered, bare.

-व्यवश्थ a. moving hither and thither.

-व्यसन a. free from bad inclination.

-व्याकुल a. calm.

-व्याघ्र a. not haunted or infested by tigers.

-व्याज a.

1 candid, upright, honest, plain.

-2 without fraud, true, genuine.

-3 got by heroism or daring deeds (not by fraud or cowardly conduct); अशस्त्रपूतनिर्व्याजम् (महामांसम्) Māl.5.12. (v. l.)

-4 not hypocritical; धर्मस्य निर्व्याजता (विभूषणम्) Bh.2.82. (

-जम् ind.) plainly, honestly, candidly; निर्व्याजमालिङ्गितः Amaru.85.

-व्याजीकृत a. made plain, freed from deceit.

-व्यापार a.

1 without employment or business, free from occupation; तं दधन्मैथिलीकण्ठनिर्व्यापारेण बाहुना R.15.56.

-2 motionless; U.6.

-व्यावृत्ति a. not invol- ving any return (to worldly existence).

-व्रण a.

1 un- hurt, without wounds.

-2 without rents.

-व्रत a. not observing vows.

-व्रीड a. shameless, impudent.

-हिमम् cessation of winter.

-हेति a. weaponless.

-हेतु a. cause- less, having no cause or reason.

-ह्रीक a.

1 shameless, impudent.

-2 bold, daring.

Sanskrit-English dictionary > निर् _nir

15 che

1. adj what

a che cosa serve? what is that for?

che brutta giornata! what a filthy day!

2. pron persona: soggetto who

persona: oggetto who, that, formal whom

cosa that, which

che? what?

ciò che what

non c'e di che don't mention it, you're welcome

3. conj dopo il comparativo than

sono tre anni che non la vedo I haven't seen her for three years

* * *

che¹ agg.interr. ( quale) what ( riferito a numero indeterminato di cose o persone); which ( riferito a numero limitato di cose o persone): che libri leggi?, what (kind of) books do you read?; che libro preferisci tra questi?, which book do you like best?; che musica ti piace?, what music do you like?; che tipo è?, what kind of a person is he?; che vestito mi metto stasera?, what shall I wear tonight? // che ora è?, what time is it (o what's the time)?

◆ pron.interr. ( che cosa) what: che è questo?, what's this?; che fai?, what are you doing?; che guardi?, what are you looking at?; che hai?, what's the matter with you?; che importa?, why bother about it?; non so che dire, I don't know what to say; che altro ( c'è)?, what else (is there)? // che succede?, what's going on? // che è che non è, all of a sudden // a che ( pro)?, what for (o to what purpose)?

che¹ agg.escl.

1 ( quale, quali) what; (con s. che in inglese ammettono il pl.) what a: che bella giornata!, what a lovely day!; che bella notizia mi hai dato!, what good news you've given me!; che simpatico quel vostro amico!, what a nice person that friend of yours is!; che mascalzone!, what a rascal!; che musica meravigliosa!, what wonderful music!; che seccatura!, what a nuisance!; che pazienza ci è voluta per convincerla!, what a lot of patience it took to persuade her!; che idee!, what ideas!; che ingenui siamo stati!, what fools we were!; che vergogna!, what a disgrace!

2 ( come) how: che strano!, how strange!; che bello!, how lovely!

◆ pron.escl. ( che cosa) what: che dici!, what are you saying!; guarda che mi doveva capitare!, just look what's happened to me!; che mi tocca sentire!, what's this I hear?; ''Ti sei divertito?'' ''Altro che!'', ''Did you have a good time?'' ''And how!''

◆ inter. (fam.) what!: ''Che! Stai scherzando?'', ''What! Are you kidding?''.

che¹ pron.indef. ( qualcosa) something: le sue parole avevano un che, un non so che di profetico, there was something prophetic about his words // non (un) gran che, ( non molto) not much, not up to much: non ho combinato (un) gran che, I didn't get much done; la commedia non era (un) gran che, the play wasn't up to much.

che¹ pron.rel.invar.

1 (con funzione di sogg.) who, that ( riferito a persone); which, that ( riferito ad animali e cose): il signore che è entrato ora è il nuovo direttore, the man who (o that) has just come in is the new director; il ragazzo che studiava con me ha cambiato scuola, the boy who (o that) studied with me has changed school; l'ultimo che entra chiuda la porta, per favore, will the last one who comes in (o the last one to come in) please shut the door; gli atleti che sono iscritti alla prossima gara si presentino subito alla linea di partenza, the athletes (who are) entered for the next race should report to the starting line at once; non trovo nessuno che sia in grado di risolvere questo problema, I can't find anyone (who is) capable of solving this problem; c'è qualcuno che sa come funziona questa macchina fotografica?, is there anybody that (o who) knows how this camera works?; il cavallo che ha vinto la corsa era il favorito, the horse that (o which) won the race was the favourite; dammi il libro che sta sulla scrivania, give me the book that's on the desk; i volumi che trattano di anatomia sono nell'ultimo scaffale a destra, the books that deal (o the books dealing) with anatomy are on the top shelf, right-hand side; Dante Alighieri, che nacque a Firenze nel 1265, è il massimo poeta italiano, Dante Alighieri, who was born in Florence in 1265, is Italy's greatest poet; la Torre di Londra, che fu costruita da Guglielmo il Conquistatore, è un castello normanno, the Tower of London, which was built by William the Conqueror, is a Norman castle // colui che, coloro che, → colui, coloro // ciò che, what // tutto ciò che, all that

2 (con funzione di compl. ogg.; gener. è omesso in inglese) who, (form.) whom, that ( riferito a persone); which, that ( riferito ad animali e cose): sei proprio la persona che volevo vedere, you're the very person (that o who) I wanted to see; avete mangiato tutta la frutta che ho comprato?, have you eaten all the fruit (that) I bought?; eccoti i libri che mi avevi prestato, here are the books (that) you lent me; tutti gli animali che abbiamo citato sono in via di estinzione, all the animals (that) we have mentioned are endangered species; i solisti che abbiamo sentito ieri sera sono famosi in tutto il mondo, the soloists (that) we heard last night are world famous; l'argomento che stiamo per affrontare è della massima importanza, the subject (that) we're about to deal with is of the utmost importance; l'illustre ospite, che abbiamo l'onore di presentarvi, è nientemeno che il Presidente, our distinguished guest, who (m) we are honoured to present to you, is none other than the President; il duomo di Milano, che visiteremo domani, è un capolavoro di architettura gotica, Milan cathedral, which we shall visit tomorrow, is a masterpiece of Gothic architecture ∙ Come si nota dagli esempi, nei significati 1 e 2, quando il pron. che introduce una frase incidentale, viene tradotto con who (m) o which, e non può essere omesso

3 (in correl. con stesso, medesimo) as, that: ha dato la stessa risposta che ho dato io, he gave the same answer (as o that) I did; è accaduta la stessa cosa che era accaduta ieri, the same thing happened as (o that) had happened yesterday; incontrerete le stesse difficoltà che abbiamo incontrato noi, you'll meet the same difficulties (as o that) we did

4 (fam.) ( col valore di in cui, con cui, per cui): il giorno che arrivò era il 1^o di agosto, the day he arrived was 1st August; ricordi l'estate che ci siamo incontrati?, can you remember the summer we met?; l'ultima volta che lo vidi era molto depresso, the last time I saw him he was very depressed; con quello stipendio ha di che vivere agiatamente, he can live comfortably on that salary; non ha proprio di che lamentarsi, he has nothing at all to complain about // non c'è che dire, you only have to say // non c'è di che, ( forma di cortesia) don't mention it // paese che vai usanze che trovi, (prov.) when in Rome (do as the Romans do)

5 il che, ( la qual cosa) which: beve come una spugna, il che gli fa male alla salute, he drinks like a fish, which is bad for his health; ha superato la prova, del che ci siamo tutti rallegrati, he passed the test, which delighted us all; cominciò ad alzare la voce, al che gli ordinai di uscire dalla stanza, he started raising his voice, at which I ordered him out of the room; non si sono fatti più vivi, dal che deduco che si sono trasferiti altrove, they haven't shown up any more, from which I presume that they've moved elsewhere // dopo di che, after which, and then; afterwards

◆ agg. ( quale) that: da trenta che erano, solo dieci sono arrivati alla fine del corso, out of the original thirty, only ten completed the course; da quel colosso che era, è diventato pelle e ossa, from the giant he was, he has become all skin and bones.

che² cong.dichiarativa

1 (dopo verbi che esprimono opinione; in inglese è spesso omessa) that: dicono che la luna sia abitata, they say (that) the moon is inhabited; so che tu cercherai di comprendermi, I know you'll try to understand; sono certo che arriveremo in tempo, I'm sure (that) we'll get there on time

2 (dopo verbi di volontà non si traduce e richiede la costruzione oggettiva: compl. ogg. + inf. del verbo): voglio che ( lui) venga immediatamente, I want him to come at once; vuoi che ti accompagni?, do you want me to go with you?; volevano che (io) restassi a cena, they wanted me to stay to dinner; vorrei che mi dicessi come la pensi, I'd like you to tell me what you think // avrei tanto voluto che ci fossi anche tu, I wish you'd been there

◆ cong.consecutiva ( spesso in correlazione con così, tanto, tale; in inglese può essere omessa) that: ero così stanco che mi addormentai, I was so tired (that) I fell asleep; c'era una tale nebbia che non si distinguevano le case di fronte, it was so foggy (that) you couldn't see (the houses) across the street

◆ cong.compar. than: ha più denaro che cervello, he has more money than sense; è più furbo che intelligente, he's more crafty than intelligent; nell'albergo c'erano più stranieri che italiani, there were more foreigners than Italians in the hotel

◆ cong. causale ( in inglese non si traduce): copriti che fa freddo, wrap up warm, it's cold outside

◆ cong. finale ( in inglese è spesso omessa) that: bada che non si faccia male, mind he doesn't get hurt; fate in modo che non si accorga di niente, make sure (that) he doesn't notice anything

◆ cong.temporale ( quando) when; ( da quando) since, for; ( dopo che) after: arrivai che era già partito, he'd already left when I got there; è da Natale che non abbiamo sue notizie, we haven't heard from him since Christmas; sono due anni che non si vedono, they haven't seen each other for two years // ogni volta che, whenever // una volta che, once: una volta che hai imparato la tecnica, l'uso del computer non è difficile, once you've learnt the technique, it isn't hard to use the computer

◆ cong.eccettuativa only, but: non ho che pochi euro, I've only got a few euros; non hai che dirmelo, you only have to tell me; non ho potuto far altro che accettare, I could do nothing but accept; non fa che dire sciocchezze, he talks nothing but nonsense; non potevo fare altrimenti che così, there was nothing else (that) I could do.

* * *
[ke]
1. pron

1) (relativo: persona: soggetto) who, (oggetto) whom, that, (cosa, animale) which, that (spesso omesso)

l'uomo che sta parlando — the man who is speaking

la ragazza che hai visto — the girl whom you saw

i bambini che vedi nel cortile — the children whom o that you see in the yard

il giorno che... — the day (that)...

la sera che ti ho visto — the evening I saw you

il libro che è sul tavolo — the book which o that is on the table

2) (la qual cosa) which

dovrei ottenere il massimo dei voti, il che è improbabile — I would have to get top marks, which is unlikely

3)

(indefinito) quell'uomo ha un che di losco — there's something suspicious about that man

un certo non so che — an indefinable something

quel film non era un gran che — that film was nothing special

quella ragazza ha un non so che di affascinante — there's something fascinating about that girl

4) (interrogativo) what

che (cosa) fai? — what are you doing?

di che (cosa) hai bisogno? — what do you need?

non so che dire — I don't know what to say

ma che dite! — what are you saying!

2. agg

1) (interrogativo) what, (di numero limitato) which

che giorno è oggi? — what day is it today?

che vestito ti vuoi mettere? — what (o which) dress do you want to put on?

di che attore stai parlando? — which actor are you talking about?

2) escl what

che bel vestito! — what a lovely dress!

che buono! — how delicious!

guarda in che stato sei ridotto! — look at the mess you're in!

3. cong

1) (con proposizioni subordinate) that (talvolta omesso)

ero così felice che corsi a dirlo a tutti — I was so happy (that) I ran off to tell everyone

nasconditi qui che non ti veda nessuno — hide here, so nobody can see you

so che tu c'eri — I know (that) you were there

voglio che tu venga — I want you to come

2)

(temporale) mi sono svegliato che era ancora buio — it was still dark when I woke up

sono anni che non lo vedo — I haven't seen him for o in years, it's years since I saw him

era appena uscita di casa che suonò il telefono — she had no sooner gone out than o she had hardly gone out when the telephone rang

arrivai che eri già partito — you had already left when I arrived

3)

(in frasi imperative, in concessive) che venga pure! — let him come by all means!

che sia benedetto! — may God bless him!

4)

non che sia stupido — not that he's stupid

non è che non mi interessi la commedia, è che sono stanco e vorrei andare a letto — it's not that the play doesn't interest me, it's just that I'm tired and I'd like to go to bed

che tu venga o no, noi partiamo lo stesso — we're leaving whether you come or not

5) (comparativo: con più, meno) than

è più furbo che intelligente — he's more cunning than intelligent

See:

non,

più,

meno,

così

* * *
I 1. [ke]
pronome relativo

1) (soggetto) (persona) who, that; (cosa, animale di sesso imprecisato) that, which

il cane, che mi aveva riconosciuto, si avvicinò — the dog, which had recognized me, came up

e tu che pensavi di risparmiare! — you were the one who thought (you were going) to save money!

comparve un uomo che portava un cappello — a man appeared, wearing a hat

è lui che me lo ha detto — it was him who told me

lo sentii che parlava con Marco — I heard him speaking to Marco

2) (oggetto) (persona) who, whom form., that; (cosa, animale di sesso imprecisato) that, which

è la donna più bella che (io) abbia mai visto — she's the most beautiful woman (that) I've ever seen

non mi piace la macchina che hai comprato — I don't like the car (that) you've bought

stupido che sei! — you silly thing! you fool!

3) (complemento indiretto)

non ha neanche di che mangiare — he doesn't even have enough for food

non c'è di che! — (formula di cortesia) you're welcome! don't mention it! (con valore temporale)

l'estate che ci siamo conosciuti — the summer when o in which we met

4) (con avverbi di luogo, di tempo)

fu allora che — it was then that

è qui che si rilasciano i passaporti? — is it here that they issue passports?

5) il che (cosa che) which
2.
aggettivo interrogativo

1) (quale) what; (entro un gruppo ristretto) which

di che colore è? — what colour is it?

che medaglie ha vinto? — which medals did he win?

2) che cosa what

che cosa fai? — what are you doing?

che cosa c'è? — what's up?

che cosa? non ho sentito — what? I didn't hear

a che cosa stai pensando? — what are you thinking of o about?
3.
pronome interrogativo what

che fai? — what are you doing?

che dire? — what shall I say?

che fare? — what is to be done?

che c'è di nuovo — what's new?
4.
aggettivo esclamativo

che strano, bello! — how odd, lovely!

che uomo! — what a man!

che coraggio! — what courage!
5.
pronome esclamativo

ma che mi tocca sentire! — what I have to listen to!

che! vai già via? — what? are you off already?
6.
pronome indefinito

aveva un che di strano — there was something weird about him

non ha fatto un gran che — he didn't do a great deal
II [ke]
congiunzione

1) (dichiarativa) that

penso che dovrebbe cambiare mestiere — I think (that) he should do another job

so che è vero — I know it's true

è probabile che venga — he is likely to come; (dopo verbi di volontà o comando)

papà vuole che andiamo con lui — dad wants us to go with him

vorrei che fossi qui — I wish you were here

2) (consecutiva)

in modo che capisca — so that he can understand

la musica era così forte che... — the music was so loud that

3) (causale)

vestiti, che usciamo — get dressed, (because) we're going out

4) (concessiva)

non che non fosse contento, ma — he wasn't unhappy, but

5) (finale)

sta' attento che non cada — mind that it doesn't fall

6) (temporale)

sono dieci anni che ci frequentiamo — we've known each other for ten years

ogni volta che vieni — every time you come; (finché)

aspetto che parta — I'm waiting for him to leave

7) (imperativa, ottativa)

che non se ne parli più — let's hear no more about this

che Dio abbia misericordia di noi! — (may) God have mercy on us!

8) (limitativa)

non hanno il diritto, che io sappia, di intervenire — they have no right, as far as I know, to intervene

9) (correlativa)

che venga o no — whether he comes or not

sia che..., sia che... — either...or...

sia io che mio marito siamo vegetariani — both myself and my husband are vegetarians

10) (interrogativa)

che mi sia ingannato? — maybe I got it wrong

11) (nelle comparative)

è più diligente che dotato — he's more diligent than gifted

studio più che posso — I study as much as I can

* * *

che¹

/ke/

I pronome relativo

1 (soggetto) (persona) who, that; (cosa, animale di sesso imprecisato) that, which; il cane, che mi aveva riconosciuto, si avvicinò the dog, which had recognized me, came up; e tu che pensavi di risparmiare! you were the one who thought (you were going) to save money! comparve un uomo che portava un cappello a man appeared, wearing a hat; è lui che me lo ha detto it was him who told me; lo sentii che parlava con Marco I heard him speaking to Marco

2 (oggetto) (persona) who, whom form., that; (cosa, animale di sesso imprecisato) that, which; è la donna più bella che (io) abbia mai visto she's the most beautiful woman (that) I've ever seen; non mi piace la macchina che hai comprato I don't like the car (that) you've bought; stupido che sei! you silly thing! you fool!

3 (complemento indiretto) non ha neanche di che mangiare he doesn't even have enough for food; non c'è di che! (formula di cortesia) you're welcome! don't mention it! (con valore temporale) l'estate che ci siamo conosciuti the summer when o in which we met

4 (con avverbi di luogo, di tempo) fu allora che it was then that; è qui che si rilasciano i passaporti? is it here that they issue passports?

5 il che (cosa che) which

II aggettivo interrogativo

1 (quale) what; (entro un gruppo ristretto) which; di che colore è? what colour is it? che medaglie ha vinto? which medals did he win?

2 che cosa what; che cosa fai? what are you doing? che cosa c'è? what's up? che cosa? non ho sentito what? I didn't hear; a che cosa stai pensando? what are you thinking of o about?

III pronome interrogativo

what; che fai? what are you doing? che dire? what shall I say? che fare? what is to be done? che c'è di nuovo what's new?

IV aggettivo esclamativo

che strano, bello! how odd, lovely! che uomo! what a man! che coraggio! what courage!

V pronome esclamativo

ma che mi tocca sentire! what I have to listen to! che! vai già via? what? are you off already?

VI pronome indefinito

aveva un che di strano there was something weird about him; non ha fatto un gran che he didn't do a great deal.

\

See also notes... (che.pdf)

————————

che²

/ke/

congiunzione

1 (dichiarativa) that; penso che dovrebbe cambiare mestiere I think (that) he should do another job; so che è vero I know it's true; è probabile che venga he is likely to come; (dopo verbi di volontà o comando) papà vuole che andiamo con lui dad wants us to go with him; vorrei che fossi qui I wish you were here

2 (consecutiva) in modo che capisca so that he can understand; la musica era così forte che... the music was so loud that...

3 (causale) vestiti, che usciamo get dressed, (because) we're going out

4 (concessiva) non che non fosse contento, ma he wasn't unhappy, but

5 (finale) sta' attento che non cada mind that it doesn't fall

6 (temporale) sono dieci anni che ci frequentiamo we've known each other for ten years; ogni volta che vieni every time you come; (finché) aspetto che parta I'm waiting for him to leave

7 (imperativa, ottativa) che non se ne parli più let's hear no more about this; che Dio abbia misericordia di noi! (may) God have mercy on us!

8 (limitativa) non hanno il diritto, che io sappia, di intervenire they have no right, as far as I know, to intervene

9 (correlativa) che venga o no whether he comes or not; sia che..., sia che... either...or...; sia io che mio marito siamo vegetariani both myself and my husband are vegetarians

10 (interrogativa) che mi sia ingannato? maybe I got it wrong

11 (nelle comparative) è più diligente che dotato he's more diligent than gifted; studio più che posso I study as much as I can.

Dizionario Italiano-Inglese > che

16 Á

shall

* * *

a negative suffix to verbs, not;

era útmakligt, at it is not unmeet that.

* * *

1.

á, prep., often used elliptically, or even adverbially, [Goth. ana; Engl. on; Germ. an. In the Scandinavian idioms the liquid n is absorbed. In English the same has been supposed to happen in adverbial phrases, e. g. ‘along, away, abroad, afoot, again, agate, ahead, aloft, alone, askew, aside, astray, awry,’ etc. It is indeed true that the Ormulum in its northern dialect freq. uses o, even in common phrases, such as ‘o boke, o land, o life, o slæpe, o strande, o write, o naht, o loft,’ etc., v. the glossary; and we may compare on foot and afoot, on sleep (Engl. Vers. of Bible) and asleep; A. S. a-butan and on-butan (about); agen and ongean (again, against); on bæc, aback; on life, alive; on middan, amid. But it is more than likely that in the expressions quoted above, as well as in numberless others, as well in old as in modern English, the English a- as well as the o- of the Ormulum and the modern Scottish and north of England o- are in reality remains of this very á pronounced au or ow, which was brought by the Scandinavian settlers into the north of England. In the struggle for supremacy between the English dialects after the Conquest, the Scandinavian form á or a won the day in many cases to the exclusion of the Anglo-Saxon on. Some of these adverbs have representatives only in the Scandinavian tongues, not in Anglo-Saxon; see below, with dat. B. II, C. VII; with acc. C. I. and VI. The prep. á denotes the surface or outside; í and ór the inside; at, til, and frá, nearness measured to or from an object: á thus answers to the Gr. επί; the Lat. in includes á and i together.]

With dat. and acc.: in the first case with the notion of remaining on a place, answering to Lat. in with abl.; in the last with the notion of motion to the place, = Lat. in with acc.

WITH DAT.

A. Loc.

I. generally on, upon; á gólfi, on the floor, Nj. 2; á hendi, on the hand (of a ring), 48, 225; á palli, 50; á steini, 108; á vegg, 115; á sjá ok á landi, on sea and land. In some instances the distinction between d and i is loose and wavering, but in most cases common sense and usage decide; thus ‘á bók’ merely denotes the letters, the penmanship, ‘í’ the contents of a book; mod. usage, however, prefers ‘í,’ lesa í bók, but stafr á bók. Old writers on the other hand; á bókum Enskum, in English books, Landn. 24, but í Aldafars bók, 23 (in the book De Mensurâ Temporum, by Bede), cp. Grág. i. 76, where á is a false reading instead of at; á bréfi, the contents of a letter: of clothing or arms, mítr á höfði, sverð á hlið, mitre on head, sword on side, Fms. i. 266, viii. 404; hafa lykil á sér, on one’s person, 655 xxvii. 22; möttull á tyglum, a mantle hanging on (i. e. fastened by) laces, Fms. vii. 201: á þingi means to be present at a meeting; í þingi, to abide within a jurisdiction; á himni, á jörðu, on (Engl. in) heaven and earth, e. g. in the Lord’s Prayer, but í helviti, in hell; á Gimli, Edda (of a heavenly abode); á báti, á skipi denote crew and cargo, ‘í’ the timber or materials of which a ship is built, Eg. 385; vera í stafni á skipi, 177: á skógi, to be abroad in a wood (of a hunter, robber, deer); but to be situated (a house), at work (to fell timber), í skógi, 573, Fs. 5, Fms. iii. 122, viii. 31, xi. 1, Glúm. 330, Landn. 173; á mörkinni, Fms. i. 8, but í mörk, of a farm; á firðinum means lying in a firth, of ships or islands (on the surface of the water), þær eyjar liggja á Breiðafirði, Ld. 36; but í firði, living in a district named Firth; á landi, Nj. 98, Fms. xi. 386.

II. á is commonly used in connection with the pr. names or countries terminating in ‘land,’ Engl. in, á Englandi, Írlandi, Skotlandi, Bretlandi, Saxlandi, Vindlandi, Vínlandi, Grænalandi, Íslandi, Hálogalandi, Rogalandi, Jótlandi, Frakklandi, Hjaltlandi, Jamtalandi, Hvítramannalandi, Norðrlöndum, etc., vide Landn. and the index to Fms. xii. In old writers í is here very rare, in modern authors more frequent; taste and the context in many instances decide. An Icelander would now say, speaking of the queen or king, ‘á Englandi,’ ruling over, but to live ‘í Englandi,’ or ‘á Englandi;’ the rule in the last case not being quite fixed.

2. in connection with other names of countries: á Mæri, Vörs, Ögðum, Fjölum, all districts of Norway, v. Landn.; á Mýrum (in Icel.), á Finnmörk, Landn., á Fjóni (a Danish island); but í Danmörk, Svíþjóð (á Svíþjóðu is poët., Gs. 13).

3. before Icel. farms denoting open and elevated slopes and spaces (not too high, because then ‘at’ must be used), such as ‘staðr, völlr, ból, hjalli, bakki, heimr, eyri,’ etc.; á Veggjum, Landn. 69; á Hólmlátri, id.: those ending in ‘-staðr,’ á Geirmundarstöðum, Þórisstöðum, Jarðlangsstöðum…, Landn.: ‘-völlr,’ á Möðruvöllum: á Fitjum (the farm) í Storð (the island), í Fenhring (the island) á Aski (the farm), Landn., Eg.: ‘-nes’ sometimes takes á, sometimes í (in mod. usage always ‘í’), á Nesi, Eb. 14, or í Krossnesi, 30; in the last case the notion of island, νησος, prevails: so also, ‘fjörðr,’ as, þeir börðust á Vigrafirði (of a fight o n the ice), Landn. 101, but orusta í Hafrsfirði, 122: with ‘-bær,’ á is used in the sense of a farm or estate, hón sa á e-m bæ mikit hús ok fagrt, Edda 22; ‘í bæ’ means within doors, of the buildings: with ‘Bær’ as pr. name Landn. uses ‘í,’ 71, 160, 257, 309, 332.

4. denoting on or just above; of the sun, when the time is fixed by regarding the sun in connection with points in the horizon, a standing phrase in Icel.; sól á gjáhamri, when the sun is on the crag of the Rift, Grág. i. 26, cp. Glúm. 387; so, brú á á, a bridge on a river, Fms. viii. 179, Hrafn. 20; taka hús á e-m, to surprise one, to take the house over his head, Fms. i. 11.

III. á is sometimes used in old writers where we should now expect an acc., esp. in the phrase, leggja sverði (or the like) á e-m, or á e-m miðjum, to stab, Eg. 216, Gísl. 106, Band. 14; þá stakk Starkaðr sprotanum á konungi, then Starkad stabbed the king with the wand, Fas. iii. 34; bíta á kampi (vör), to bite the lips, as a token of pain or emotion, Nj. 209, 68; taka á e-u, to touch a thing, lay hold of it, v. taka; fá á e-u, id. (poët.); leggja hendr á (better at) síðum, in wrestling, Fms. x. 331; koma á úvart á e-m, to come on one unawares, ix. 407 (rare).

B. TEMP. of a particular point or period of time, at, on, in:

I. gener. denoting during, in the course of; á nótt, degi, nætrþeli …, Bs. i. 139; or spec. adding a pron. or an adject., á næsta sumri, the next summer; á því ári, þingi, misseri, hausti, vári, sumri …, during, in that year …, Bs. i. 679, etc.; á þrem sumrum, in the course of three summers, Grág. i. 218; á þrem várum, Fms. ii. 114; á hálfs mánaðar fresti, within half a month’s delay, Nj. 99; á tvítugs, sextugs … aldri, á barns, gamals aldri, etc., at the age of …, v. aldr: á dögum e-s, in the days of, in his reign or time, Landn. 24, Hrafn. 3, Fms. ix. 229.

II. used of a fixed recurrent period or season; á várum, sumrum, haustum, vetrum, á kveldum, every spring, summer …, in the evenings, Eg. 711, Fms. i. 23, 25, vi. 394, Landn. 292: with the numeral adverbs, cp. Lat. ter in anno, um sinn á mánuði, ári, once a month, once a year, where the Engl. a is not the article but the preposition, Grág. i. 89.

III. of duration; á degi, during a whole day, Fms. v. 48; á sjau nóttum, Bárð. 166; á því meli, during that time, in the meantime, Grág. i. 259.

IV. connected with the seasons (á vetri, sumri, vári, hausti), ‘á’ denotes the next preceding season, the last winter, summer, autumn, Eb. 40, 238, Ld. 206: in such instances ‘á’ denotes the past, ‘at’ the future, ‘í’ the present; thus í vetri in old writers means this winter; á vetri, last winter; at vetri, next winter, Eb. 68 (in a verse), etc.

C. In various other relations, more or less metaphorically, on, upon, in, to, with, towards, against:

I. denoting object, in respect of, against, almost periphrastically; dvelja á náðum e-s, under one’s protection, Fms. i. 74; hafa metnað á e-u, to be proud of, to take pride in a thing, 127.

2. denoting a personal relation, in; bæta e-t á e-m, to make amends, i. e. to one personally; misgöra e-t á e-m, to inflict wrong on one; hafa elsku (hatr) á e-m, to bear love ( hatred) to one, Fms. ix. 242; hefna sín á e-m, to take revenge on one’s person, on anyone; rjúfa sætt á e-m, to break truce on the person of any one, to offend against his person, Nj. 103; hafa sár á sér, 101; sjá á e-m, to read on or in one’s face; sér hann á hverjum manni hvárt til þín er vel eðr illa, 106; var þat brátt auðséð á hennar högum, at …, it could soon be seen in all her doings, that …, Ld. 22.

3. also generally to shew signs of a thing; sýna fáleika á sér, to shew marks of displeasure, Nj. 14, Fs. 14; taka vel, illa, lítt, á e-u, to take a thing well, ill, or indifferently, id.; finna á sér, to feel in oneself; fann lítt á honum, hvárt …, it could hardly be seen in his face, whether …, Eb. 42; líkindi eru á, it is likely, Ld. 172; göra kost á e-u, to give a choice, chance of it, 178; eiga vald á e-u, to have power over …, Nj. 10.

II. denoting encumbrance, duty, liability; er fimtardómsmál á þeim, to be subject to …, Nj. 231; the phrase, hafa e-t á hendi, or vera á hendi e-m, on one’s hands, of work or duty to be done; eindagi á fé, term, pay day, Grág. i. 140; ómagi (skylda, afvinna) á fé, of a burden or encumbrance, D. I. and Grág. in several passages.

III. with a personal pronoun, sér, mér, honum …, denoting personal appearance, temper, character, look, or the like; vera þungr, léttr … á sér, to be heavy or light, either bodily or mentally; þungr á sér, corpulent, Sturl. i. 112; kátr ok léttr á sér, of a gay and light temper, Fms. x. 152; þat bragð hafði hann á sér, he looked as if, … the expression of his face was as though …, Ld., cp. the mod. phrase, hafa á sér svip, bragð, æði, sið, of one’s manner or personal appearance, to bear oneself as, or the like; skjótr (seinn) á fæti, speedy ( slow) of foot, Nj. 258.

IV. as a periphrasis of the possessive pronoun connected with the limbs or parts of the body. In common Icel. such phrases as my hands, eyes, head … are hardly ever used, but höfuð, eyru, hár, nef, munnr, hendr, fætr … á mér; so ‘í’ is used of the internal parts, e. g. hjarta, bein … í mér; the eyes are regarded as inside the body, augun í honum: also without the possessive pronoun, or as a periphrasis for a genitive, brjóstið á e-m, one’s breast, Nj. 95, Edda 15; súrnar í augum, it smarts in my eyes, my eyes smart, Nj. 202; kviðinn á sér, its belly, 655 xxx. 5, Fms. vi. 350; hendr á henni, her hands, Gísl. (in a verse); í vörunum á honum, on his lips, Band. 14; ristin á honum, his step, Fms. viii. 141; harðr í tungu, sharp of tongue, Hallfred (Fs. 114); kalt (heitt) á fingrum, höndum, fótum …, cold ( warm) in the fingers, hands, feet …, i. e. with cold fingers, etc.; cp. also the phrase, verða vísa (orð) á munni, of extemporising verses or speeches, freq. in the Sagas; fastr á fótum, fast by the leg, of a bondsman, Nj. 27: of the whole body, díla fundu þeir á honum, 209. The pers. pron. is used only in solemn style (poetry, hymns, the Bible), and perhaps only when influenced by foreign languages, e. g. mitt hjarta hví svo hryggist þú, as a translation of ‘warumb betrübst du dich mein Herz?’ the famous hymn by Hans Sachs; instead of the popular hjartað í mér, Sl. 43, 44: hjartað mitt is only used as a term of endearment, as by a husband to his wife, parents to their child, or the like, in a metaphorical sense; the heart proper is ‘í mér,’ not ‘mitt.’

2. of other things, and as a periphrasis of a genitive, of a part belonging to the whole, e. g. dyrr á husi = húsdyrr, at the house-doors; turn á kirkju = kirkju turn; stafn, skutr, segl, árar … á skipi, the stem, stern, sail … of a ship, Fms. ix. 135; blöð á lauk, á tré …, leaves of a leek, of a tree …, Fas. i. 469; egg á sverði = sverðs egg; stafr á bók; kjölr á bók, and in endless other instances.

V. denoting instrumentality, by, on, or a-, by means of; afla fjár á hólmgöngum, to make money a-duelling, by means of duels, Eg. 498; á verkum sínum, to subsist on one’s own work, Njarð. 366: as a law term, sekjast á e-ju, to be convicted upon …, Grág. i. 123; sekst maðr þar á sínu eigini ( a man is guilty in re sua), ef hann tekr af þeim manni er heimild ( possessio) hefir til, ii. 191; falla á verkum sínum, to be killed flagranti delicto, v. above; fella e-n á bragði, by a sleight in wrestling; komast undan á flótta, to escape by flight, Eg. 11; á hlaupi, by one’s feet, by speed, Hkr. ii. 168; lifa á e-u, to feed on; bergja á e-u, to taste of a thing; svala sér á e-u, to quench the thirst on.

VI. with subst. numerals; á þriðja tigi manna, up to thirty, i. e. from about twenty to thirty, Ld. 194; á öðru hundraði skipa, from one to two hundred sail strong, Fms. x. 126; á níunda tigi, between eighty and ninety years of age, Eg. 764, v. above: used as prep., á hendi, on one’s hand, i. e. bound to do it, v. hönd.

VII. in more or less adverbial phrases it may often be translated in Engl. by a participle and a- prefixed; á lopti, aloft; á floti, afloat; á lífi, alive; á verðgangi, a-begging; á brautu, away; á baki, a-back, behind, past; á milli, a-tween; á laun, alone, secretly; á launungu, id.; á móti, against; á enda, at an end, gone; á huldu, hidden; fara á hæli, to go a-heel, i. e. backwards, Fms. vii. 70;—but in many cases these phrases are transl. by the Engl. partic. with a, which is then perh. a mere prefix, not a prep., á flugi, a-flying in the air, Nj. 79; vera á gangi, a-going; á ferli, to be about; á leiki, a-playing, Fms. i. 78; á sundi, a-swimming, ii. 27; á verði, a-watching, x. 201; á hrakningi, a-wandering; á reiki, a-wavering; á skjálfi, a-shivering; á-hleri, a-listening; á tali, a-talking, Ísl. ii. 200; á hlaupi, a-running, Hkr. ii. 268; á verki, a-working; á veiðum, a-hunting; á fiski, a-fishing; á beit, grazing: and as a law term it even means in flagranti, N. G. L. i. 348.

VIII. used absolutely without a case in reference to the air or the weather, where ‘á’ is almost redundant; þoka var á mikil, a thick fog came on, Nj. 267; niðamyrkr var á, pitch darkness came on, Eg. 210; allhvast á norðan, a very strong breeze from the north, Fms. ix. 20; þá var á norðrænt, a north wind came on, 42, Ld. 56; hvaðan sem á er, from whatever point the wind is; var á hríð veðrs, a snow storm came on, Nj. 282; görði á regn, rain came on, Fms. vi. 394, xi. 35, Ld. 156.

WITH ACC.

A. Loc.

I. denoting simple direction towards, esp. connected with verbs of motion, going, or the like; hann gékk á bergsnös, Eg. 389; á hamar, Fas. ii. 517.

2. in phrases denoting direction; liggja á útborða, lying on the outside of the ship, Eg. 354; á annat borð skipinu, Fms. vii. 260; á bæði borð, on both sides of the ship, Nj. 124, Ld. 56; á tvær hliðar, on both sides, Fms. v. 73. Ísl. ii. 159; á hlið, sidewards; út á hlið, Nj. 262, Edda 44; á aðra hönd henni, Nj. 50, Ld. 46; höggva á tvær hendr, to hew or strike right and left, Ísl. ii. 368, Fas. i. 384, Fms. viii. 363, x. 383.

3. upp á, upon; hann tók augu Þjaza ok kastaði upp á himin, Edda 47: with verbs denoting to look, see, horfa, sjá, líta, etc.; hann rak skygnur á land, he cast glances towards the land, Ld. 154.

II. denoting direction with or without the idea of arriving:

1. with verbs denoting to aim at; of a blow or thrust, stefna á fótinn, Nj. 84; spjótið stefnir á hann miðjan, 205: of the wind, gékk veðrit á vestr, the wind veered to west, Fms. ix. 28; sigla á haf, to stand out to sea, Hkr. i. 146, Fms. i. 39: with ‘út’ added, Eg. 390, Fms. x. 349.

2. conveying the notion of arriving, or the intervening space being traversed; spjótið kom á miðjan skjöldinn, Eg. 379, Nj. 96, 97; langt upp á land, far up inland, Hkr. i. 146: to reach, taka ofan á belti, of the long locks of a woman, to reach down to the belt, Nj. 2; ofan á bringu, 48; á þa ofan, 91.

III. without reference to the space traversed, connected with verbs denoting to go, turn, come, ride, sail, throw, or the like, motion of every kind; hann kastar honum á völlinn, he flings him down, Nj. 91; hlaupa á skip sitt, to leap on board his ship, 43; á hest, to mount quickly, Edda 75; á lend hestinum, Nj. 91; hann gengr á sáðland sitt, he walks on to his fields, 82: on, upon, komast á fætr, to get upon one’s legs, 92; ganga á land, to go a-shore, Fms. i. 40; ganga á þing, vii. 242, Grág. (often); á skóg, á merkr ok skóga, into a wood, Fb. i. 134, 257, Fms. xi. 118, Eg. 577, Nj. 130; fara á Finnmörk, to go travelling in Finmark, Fms. i. 8; koma, fara á bæ, to arrive at the farm-house; koma á veginn, Eg. 578; stíga á bát, skip, to go on board, 158; hann gékk upp á borg, he went up to the burg (castle), 717; en er þeir komu á loptriðið, 236; hrinda skipum á vatn, to float the ships down into the water, Fms. i. 58; reka austr á haf, to drift eastwards on the sea, x. 145; ríða ofan á, to ride down or over, Nj. 82.

IV. in some cases the acc. is used where the dat. would be used, esp. with verbs denoting to see or hear, in such phrases as, þeir sá boða mikinn inn á fjörðinn, they saw great breakers away up in the bight of the firth, the acc. being due perhaps to a motion or direction of the eye or ear towards the object, Nj. 124; sá þeir fólkit á land, they saw the people in the direction of land, Fas. ii. 517: in phrases denoting to be placed, to sit, to be seated, the seat or bench is freq. in the acc. where the dat. would now be used; konungr var þar á land upp, the king was then up the country, the spectator or narrator is conceived as looking from the shore or sea-side, Nj. 46; sitja á miðjan bekk, to be seated on the middle bench, 50; skyldi konungs sæti vera á þann bekk … annat öndvegi var á hinn úæðra pall; hann setti konungs hásæti á miðjan þverpall, Fms. vi. 439, 440, cp. Fagrsk. l. c., Sturl. iii. 182; eru víða fjallbygðir upp á mörkina, in the mark or forest, Eg. 58; var þar mörk mikil á land upp, 229; mannsafnaðr er á land upp (viewed from the sea), Ld. 76; stóll var settr á mótið, Fas. i. 58; beiða fars á skip, to beg a passage, Grág. i. 90.

V. denoting parts of the body; bíta e-n á barka, to bite one in the throat, Ísl. ii. 447; skera á háls, to cut the throat of any one, Nj. 156; brjóta e-n á háls, to break any one’s neck; brjóta e-n á bak, to break any one’s back, Fms. vii. 119; kalinn á kné, frozen to the knees with cold, Hm. 3.

VI. denoting round; láta reipi á háls hesti, round his horse’s neck, 623. 33; leggja söðul á hest, Nj. 83; and ellipt., leggja á, to saddle; breiða feld á hofuð sér, to wrap a cloak over his head, 164; reyta á sik mosa, to gather moss to cover oneself with, 267; spenna hring á hönd, á fingr, Eg. 300.

VII. denoting a burden; stela mat á tvá hesta, hey á fimtán hesta, i. e. a two, a fifteen horse load, Nj. 74: metaph., kjósa feigð á menn, to choose death upon them, i. e. doom them to death, Edda 22.

B. TEMP.

I. of a period of time, at, to; á morgun, to-morrow (í morgun now means the past morning, the morning of to-day), Ísl. ii. 333.

II. if connected with the word day, ‘á’ is now used before a fixed or marked day, a day of the week, a feast day, or the like; á Laugardag, á Sunnudag …, on Saturday, Sunday, the Old Engl. a-Sunday, a-Monday, etc.; á Jóladaginn, Páskadaginn, on Yule and Easter-day; but in old writers more often used ellipt. Sunnudaginn, Jóladaginn …, by dropping the prep. ‘á,’ Fms. viii. 397, Grág. i. 18.

III. connected with ‘dagr’ with the definite article suffixed, ‘á’ denotes a fixed, recurring period or season, in; á daginn, during the day-time, every day in turn, Grett. 91 A.

IV. connected with ‘evening, morning, the seasons,’ with the article; á kveldit, every evening, Ld. 14; á sumarit, every summer, Vd. 128, where the new Ed. Fs. 51 reads sumrum; á haust, every autumn, Eg. 741 (perh. a misprint instead of á haustin or á haustum); á vetrinn, in the winter time, 710; á várit, every spring, Gþl. 347; the sing., however, is very rare in such cases, the old as well as mod. usage prefers the plur.; á nætrnar, by night, Nj. 210; á várin, Eg. 710; á sumrin, haustin, á morgnana, in the morning (á morgin, sing., means to-morrow); á kveldin, in the evening, only ‘dagr’ is used in sing., v. above (á daginn, not á dagana); but elliptically and by dropping the article, Icelanders say, kveld og morgna, nótt og dag, vetr sumar vor og haust, in the same sense as those above mentioned.

V. denoting duration, the article is dropped in the negative phrase, aldri á sinn dag, never during one’s life; aldri á mína daga, never in my life, Bjarn. 8, where a possess. pron. is put between noun and prep., but this phrase is very rare. Such phrases as, á þann dag, that day, and á þenna dag, Stj. 12, 655 xxx. 2. 20, are unclassical.

VI. á dag without article can only be used in a distributive sense, e. g. tvisvar á dag, twice a-day; this use is at present freq. in Icel., yet instances from old writers are not on record.

VII. denoting a movement onward in time, such as, liðið á nótt, dag, kveld, morgun, sumar, vetr, vár, haust (or nóttina, daginn …), jól, páska, föstu, or the like, far on in the night, day …, Edda 33; er á leið vetrinn, when the winter was well on, as the winter wore on, Nj. 126; cp. áliðinn: also in the phrase, hniginn á inn efra aldr, well stricken in years, Ld. 68.

C. Metaph. and in various relations:

I. somewhat metaphorically, denoting an act only (not the place); fara á fund, á vit e-s, to call for one, Eg. 140; koma á ræðu við e-n, to come to a parley with, to speak, 173; ganga á tal, Nj. 103; skora á hólm, to challenge to a duel on an island; koma á grið, to enter into a service, to be domiciled, Grág. i. 151; fara á veiðar, to go a-hunting, Fms. i. 8.

β. generally denoting on, upon, in, to; bjóða vöxtu á féit, to offer interest on the money, Grág. i. 198; ganga á berhögg, to come to blows, v. berhögg; fá á e-n, to make an impression upon one, Nj. 79; ganga á vápn e-s, to throw oneself on an enemy’s weapon, meet him face to face, Rd. 310; ganga á lagið, to press on up the spear-shaft after it has passed through one so as to get near one’s foe, i. e. to avail oneself of the last chance; bera fé á e-n, to bribe, Nj. 62; bera öl á e-n, to make drunk, Fas. i. 13; snúinn á e-t, inclined to, Fms. x. 142; sammælast á e-t, to agree upon, Nj. 86; sættast, verða sáttr á e-t, in the same sense, to come to an agreement, settlement, or atonement, 78, Edda 15, Eb. 288, Ld. 50, Fms. i. 279; ganga á mála, to serve for pay as a soldier, Nj. 121; ganga á vald e-s, to put oneself in his power, 267; ganga á sætt, to break an agreement; vega á veittar trygðir, to break truce, Grág. ii. 169.

II. denoting in regard to, in respect to:

1. of colour, complexion, the hue of the hair, or the like; hvítr, jarpr, dökkr … á hár, having white, brown, or dark … hair, Ísl. ii. 190, Nj. 39; svartr á brún ok brá, dark of brow and eyebrow; dökkr á hörund, id., etc.

2. denoting skill, dexterity; hagr á tré, a good carpenter; hagr á járn, málm, smíðar …, an expert worker in iron, metals …, Eg. 4; fimr á boga, good at the bow: also used of mastership in science or arts, meistari á hörpuslátt, a master in striking the harp, Fas. iii. 220; fræðimaðr á kvæði, knowing many poems by heart, Fms. vi. 391; fræðimaðr á landnámssögur ok forna fræði, a learned scholar in histories and antiquities (of Are Frode), Ísl. ii. 189; mikill á íþrótt, skilful in an art, Edda (pref.) 148; but dat. in the phrase, kunna (vel) á skíðum, to be a cunning skater, Fms. i. 9, vii. 120.

3. denoting dimensions; á hæð, lengd, breidd, dýpt …, in the heighth, length, breadth, depth …, Eg. 277; á hvern veg, on each side, Edda 41 (square miles); á annan veg, on the one side, Grág. i. 89.

β. the phrase, á sik, in regard to oneself, vel (illa) á sik kominn, of a fine ( ugly) appearance, Ld. 100, Fas. iii. 74.

III. denoting instrumentality; bjargast á sínar hendr, to live on the work of one’s own hands, (á sínar spýtur is a mod. phrase in the same sense); (vega) á skálir, pundara, to weigh in scales, Grág. ii. 370; at hann hefði tvá pundara, ok hefði á hinn meira keypt en á hinn minna selt, of a man using two scales, a big one for buying and a little one for selling, Sturl. i. 91; á sinn kostnað, at one’s own expense; nefna e-n á nafn, by name, Grág. i. 17, etc. The Icel. also say, spinna á rokk, snældu, to spin on or with a rock or distaff; mala á kvern, to grind in a ‘querne,’ where Edda 73 uses dat.; esp. of musical instruments, syngja, leika á hljóðfæri, hörpu, gígju …; in the old usage, leika hörpu …, Stj. 458.

IV. denoting the manner or way of doing:

1. á þessa lund, in this wise, Grág. ii. 22; á marga vega, á alla, ymsa vega, in many, all, respects, Fms. i. 114; á sitt hóf, in its turn, respectively, Ld. 136, where the context shews that the expression answers to the Lat. mutatis mutandis; á Þýðersku, after German fashion, Sks. 288.

2. esp. of language; mæla, rita á e-a tungu, to speak, write in a tongue; á Írsku, in Irish, Ld. 76; Norrænu, in Norse, Eb. 330, Vm. 35; a Danska tungu, in Danish, i. e. Scandinavian, Norse, or Icelandic, Grág. i. 18; á Vára tungu, i. e. in Icelandic, 181; rita á Norræna tungu, to write in Norse, Hkr. (pref.), Bs. i. 59:—at present, dat. is sometimes used.

3. in some phrases the acc. is used instead of the dat.; hann sýndi á sik mikit gaman, Fms. x. 329; hann lét ekki á sik finna, he shewed no sign of motion, Nj. 111; skaltú önga fáleika á þik gera (Cod. Kalf.), 14.

V. used in a distributive sense; skal mörk kaupa gæzlu á kú, eðr oxa fim vetra gamlan, a mark for every cow, Grág. i. 147; alin á hvert hross, 442; á mann, per man (now freq.): cp. also á dag above, lit. B.

VI. connected with nouns,

1. prepositional; á hendr (with dat.), against; á hæla, at heel, close behind; á bak, at back, i. e. past, after; á vit (with gen.), towards.

2. adverbially; á braut, away, abroad; á víxl, in turns; á mis, amiss; á víð ok dreif, a-wide and a-drift, i. e. dispersedly.

3. used almost redundantly before the following prep.; á eptir, after, behind; á undan, in front of; á meðal, á milli, among; á mót, against; á við, about, alike; á frá (cp. Swed. ifrån), from (rare); á fyrir = fyrir, Haustl. 1; á hjá, beside (rare); á fram, a-head, forwards; á samt, together; ávalt = of allt, always: following a prep., upp á, upon; niðr á, down upon; ofan á, eptir á, post eventum, (temp.) á eptir is loc., id., etc.

VII. connected with many transitive verbs, answering to the Lat. ad- or in-, in composition, in many cases periphrastically for an objective case. The prep. generally follows after the verb, instead of being prefixed to it as in Lat., and answers to the Engl. on, to; heita kalla, hrópa á, to call on; heyra, hlusta, hlyða á, to hearken to, listen to; hyggja, hugsa á, to think on; minna á, to remind; sjá, líta, horfa, stara, mæna, glápa, koma auga … á, to look on; girnast á, to wish for; trúa á, to believe on; skora á, to call on any one to come out, challenge; kæra á, to accuse; heilsa á, to greet; herja, ganga, ríða, hlaupa, ráða … á, to fall on, attack, cp. ágangr, áreið, áhlaup; ljúga á, to tell lies of, to slander; telja á, to carp at; ausa, tala, hella, kasta, verpa … á, to pour, throw on; ríða, bera, dreifa á, to sprinkle on; vanta, skorta á, to fall short of; ala á, to plead, beg; leggja á, to throw a spell on, lay a saddle on; hætta á, to venture on; gizka á, to guess at; kveða á, to fix on, etc.: in a reciprocal sense, haldast á, of mutual strife; sendast á, to exchange presents; skrifast á, to correspond (mod.); kallast á, to shout mutually; standast á, to coincide, so as to be just opposite one another, etc.

2.

f. [Lat. aqua; Goth. ahva; Hel. aha; A. S. eâ; O. H. G. aha, owa; cp. Germ. ach and aue; Fr. eau, eaux; Engl. Ax-, Ex-, etc., in names of places; Swed.-Dan. å; the Scandinavians absorb the hu, so that only a single vowel or diphthong remains of the whole word]:—a river. The old form in nom. dat. acc. sing. is , v. the introduction to A, page 1, Bs. i. 333 sq., where ́n, ́ (acc.), and ́na; so also Greg. 677; the old fragm. of Grág. ii. 222, 223, new Ed. In the Kb. of the Edda the old form occurs twice, viz. page 75, ́na (acc.), (but two lines below, ána), í ́nni (dat.) The old form also repeatedly occurs in the Kb. and Sb. of the Grág., e. g. ii. 266, 267: gen. sing. ár; nom. pl. ár, gen. á contracted, dat. ám, obsolete form ́m; Edda 43, Eg. 80, 99, 133, 185: proverbs, at ósi skal á stemma, answering to the Lat. principiis obsta, Edda 60; hér kemr á til sæfar, here the river runs into the sea, metaph. = this is the very end, seems to have been a favourite ending of old poems; it is recorded in the Húsdrápa and the Norðsetadrápa, v. Edda 96, Skálda 198; cp. the common saying, oil vötn renna til sævar, ‘all waters run into the sea.’ Rivers with glacier water are in Icel. called Hvítá, White river, or Jökulsá: Hitá, Hot river, from a hot spring, opp. to Kaldá, v. Landn.: others take a name from the fish in them, as Laxá, Lax or Salmon river (freq.); Örriða á, etc.: a tributary river is þverá, etc.: ár in the Njála often means the great rivers Ölfusá and Þjórsá in the south of Iceland. Áin helga, a river in Sweden, Hkr. ii: á is also suffixed to the names of foreign rivers, Tempsá = Thames; Dóná, Danube (Germ. Don-au), (mod.), etc. Vide Edda (Gl.) 116, 117, containing the names of over a hundred North-English and Scottish rivers.

COMPDS: áráll, árbakki, árbrot, ardjúp, árfarvegr, árfors, árgljúfr, árhlutr, ármegin, árminni, ármót, áróss, árreki, árstraumr, árströnd, árvað, árvegr, árvöxtr.

Íslensk-ensk orðabók > Á

17 мина

1. mine (и прен.)

каменовъглена мина a coal-mine/-pit, colliery

част от мина working

диамантена мина a diamond field

2. воен. (land, ground, submarine) mine

(плуващ или самодвижещ се снаряд) torpedo

въздушна мина a parachute mine

слагам мини lay mines

чистя мини sweep mines

3. вж. минавам

* * *

мѝна,

ж., -и 1. миньорск. mine (и прен.); диамантена \минаа diamond field; каменовъглена \минаа coal-mine/-pit, colliery; част от \минаа working;

2. воен. (land, ground, submarine) mine; ( плуващ или самодвижещ се снаряд) torpedo; въздушна \минаа parachute mine; обезвреждане на \минаи minesweeping; слагам \минаи lay mines; чистя \минаи sweep mines.

——————

мина̀вам гл.

1. ( движа се край, през) go/walk (past, by, through), pass (by, through); ( тържествено) sweep (past, by, out, in, up); ( съвсем близо) shave; \мина край (за процесия) file past; \мина под underrun; \мина през митницата go/get through the customs, pass the customs; мини да ме вземеш come and fetch me; пътят минава през гора/блатиста местност/долина the road lies/leads through a wood/across a swamp/along a valley; (за граница) run; ( простирам се край) run by; случайно минах край тях I happened to pass their house; (по мост) go over, cross (a bridge); ( през река, граница) cross, pass; ( през препятствие) get over; (за път) lie/lead through (across, along);

2. ( прекарвам през, по; повтарям) run through, pass; ( зеленчуци и пр. през сито) pass; \мина с две/три води wash (s.th.) in two/three waters; \мина … с прахосмукачката run the vacuum cleaner over …; минах го на машина I ran it through the machine; минах го с още една боя I gave it another coat of paint; ( туширам и пр.) go over (a drawing etc. with ink);

3. ( променям, сменям тема и пр.) pass (от from, на to); swing (from … to); \мина от тема на тема ( несвързано) meander;

4. ( преминавам към/на) go on to, pass on to; ( към друга страна, неприятел) go over to; воен. desert to the enemy; \мина в офанзива take/assume the offensive;

5. ( изпит) pass, get through; едва \мина изпит scrape through an examination; \мина в по-горен клас get o.’s remove, go up a form; \мина през цензурата pass the censor; с колко мина? what are your marks/grades this year?;

6. ( преминавам в чуждо владение и пр.) pass into (the hands of), change hands;

7. фин.: \мина по сметка refer/charge to the account of, place to the credit of;

8. (за време) pass, elapse, go (by); ( незабелязано) slip away/by; ( бързо) fly/fleet by; времето мина ( изтече) time is up; да мине времето to kill the time, to while away the time; едва минава 7 часа it has just turned 7; мина един час an hour went by; минава 10 часа it is past 10 o’clock; минало му е времето it’s out of date, it has had its day; мине не мине една седмица every week or so; не мина много време и soon after that, not long after that; не минаха и пет минути within five minutes, in less than five minutes; срокът още не е минал the term has not yet expired; той още не е минал 50-те he has not yet turned fifty;

9. (за болест, настроение, нещо лошо) pass, be over; ( постепенно) pass off; (за яд и пр.) cool; (за мода) go out, be out; болката минава the pain is passing off; мина ми хремата/ядът my cold/anger is over, I’ve lost my cold/anger; мина се и тая so that’s over (thank goodness); модата на големите шапки мина large hats have gone out/are out; ще мине it’ll pass; ще ти мине ( ядът и пр.) you’ll get over it;

10. ( протича) be, come off, go off; как мина урокът? how was the lesson? концертът мина добре the concert went off well;

11.: \мина за ( имам слава на) pass for, have the reputation of, be said/reputed to be, pass off as; нещо, което може да мине за кафе coffee of a kind; той минава за добър архитект he has the reputation of (being) a good architect; човек, който иска да мине за остроумен/за писател и пр. a would-be wit/writer etc.;

12. ( излъгвам, измамвам) cheat, take in, do; минали са ви you’ve been done; не можеш го мина лесно he is not a man to be easily taken in;

13. ( справям се): ако минем с 50 лева if we can manage on 50 levs; \мина без do without, dispense with; \мина без чужда помощ do for o.s, manage on o.’s own;

14. ( успява, приема се) work, go; разг. make the grade; ако мине l’ll try my luck; дали ще мине? will it work I wonder; каквото каже той, минава/думата му минава what he says goes, he cuts some ice, his writ runs; не ми минават такива (номера) I can’t let it go at that, I’ll have none of it, that won’t go down with me, it doesn’t pay with me, you can’t bamboozle me, разг. that cock won’t fight, that cat won’t jump; няма да мине it won’t do/pass, that story won’t wash; няма да ти мине извинението you’ll not get away with that excuse; това на него няма да мине that won’t go down with him;

\мина ce ( оставям се да ме измамят) let o.s. be cheated/done, let o.s. be taken in; \мина се разг. get/have a raw deal; не се минавай амер. sl. don’t take any plugs/any wooden nickels; • мина ми котка/лисица път I had bad luck; мина ми през ума it passed through/it crossed my mind, it occurred to me, it struck me (че that); \мина границите на прен. overstep the limits of, pass the boundaries of; \мина гратис gate-crash; прен. get off easily; \мина леко get off light; \мина между капките wangle through; (за забележка не прави впечатление) miss fire; \мина ниско карти underplay, play low; многото мина, малкото остава the worst is over; никак не ми мина през ума it never entered my mind, I never thought; от мен да мине all right, have it your way; такива не ми минават you can’t put that across me.

* * *

land mine (воен.); mine: lay минаs - слагам мини

* * *
1. (плуващ или самодвижещ се снаряд) torpedo 2. 1 mine (и npен.) 3. 3 вж. минавам 4. воен. (land, ground, submarine) mine 5. въздушна МИНА a parachute mine 6. диамантена МИНА а diamond field 7. каменовъглена МИНА а coal-mine/-pit, colliery 8. слагам мини lay mines 9. част от МИНА working 10. чистя мини sweep mines

Български-английски речник > мина

18 सु _su

1
सु I. 1 U. (सुवति-ते) To go, move. -II. 1, 2 P. (सवति, सौति) To possess power or supremacy. -III. 5. U. (सुनोति, सुनुते; सुत; the स् of सु is changed to ष् after any preposition ending in इ or उ)

1 To press out or extract juice.

-2 To distil.

-3 To pour out, sprinkle, make a libation.

-4 To perform a sacrifice especially the Soma (sacrifice).

-5 To bathe.

-6 To churn. -Desid. (सुषूषति-ते) -- With उद् to excite, agitate. -प्र to produce, beget.

2

सु ind. A particle often used with nouns to form Karmadhāraya and Bahuvrīhī compounds, and with adjectives and adverbs. It has the following senses:--

1 Well, good, excellent; as in सुगन्धि.

-2 Beautiful, handsome; as in सुमध्यमा, सुकेशी &c.

-3 Well, perfectly, thoroughly, properly; सुजीर्णमन्नं सुविचक्षणः सुतः सुशासिता स्त्री नृपतिः सुसेवितः......सुदीर्घकाले$पि न याति विक्रियाम् H.1.22.

-4 Easily, readily, as in सुकर or सुलभ q. v.

-5 Much, very much, exceedingly; सुदारुण, सुदीर्घ &c.

-6 Worthy of respect or reverence.

-7 It is also said to have the senses of assent, prosperity, and distress.

-Comp. -अक्ष a.

1 having good eyes.

-2 having keen organs, acute.

-अङ्ग a. well-shaped, handsome, lovely.

-अच्छ a. see s. v.

-अन्त a. having happy end, ending well.

-अल्प, -अल्पक a. see s. v.

-अस्ति, -अस्तिक see s. v.

-आकार, -आकृति a. well-formed, handsome, beautiful.

- आगत see s. v.

-आदानम् taking justly or properly; स्वादानाद्वर्णसंसर्गात्त्वबलानां च रक्षणात् । बलं संजायते राज्ञः स प्रेत्येह च वर्धते ॥ Ms.8.172.

-आभास a. very splendid or illustrious; सारतो न विरोधी नः स्वाभासो भरवानुत Ki.15. 22.

-इष्ट a. properly sacrificed; स्विष्टं यजुर्भिः प्रणतो$स्मि यज्ञम् Bhāg.4.7.41. ˚कृत् m. a form of fire; धर्मादिभ्यो यथान्यायं मन्त्रैः स्विष्टकृतं बुधः Bhāg.11.27.41.

-उक्त a. well-spoken, well-said; अथवा सूक्तं खलु केनापि Ve.3. (

-क्ता) a kind of bird (सारिका).

(-क्तम्) 1 a good or wise saying; नेतुं वाञ्छति यः खलान् पथि सतां सूक्तैः सुधा- स्यन्दिभिः Bh.2.6; R.15.97.

-2 a Vedic hymn, as in पुरुषसूक्त &c. ˚दर्शिन् m. a hymn-seer, Vedic sage. ˚वाकन्यायः A rule of interpretation according to which some thing that is declared as being subordinate to some- thing else should be understood to signify a part or whole on the basis of expediency or utility. This is discussed by जैमिनि and शबर at MS.3.2.15-18. ˚वाच् f.

1 a hymn.

-2 praise, a word of praise.

-उक्तिः f.

1 a good or friendly speech.

-2 a good or clever saying.

-3 a correct sentence.

-उत्तर a.

1 very superior.

-2 well towards the north.

-उत्थान a. making good efforts, vigorous, active. (

-नम्) vigorous effort or exertion.

-उन्मद, -उन्माद a. quite mad or frantic.

- उपसदन a. easy to be approached.

-उपस्कर a. furnished with good instruments.

-कण्टका the aloe plant.

-कण्ठ a. sweet- voiced. (

-ण्ठी) the female cuckoo.

-कण्डुः itch.

-कन्दः 1 an onion.

-2 a yam.

-3 a sort of grass.

-कन्दकः onion.

-कर a. (

-रा or

-री f.)

1 easy to be done, practi- cable, feasible; वक्तुं सुकरं कर्तुं (अध्यवसातुं) दुष्करम् Ve.3 'sooner said than done'.

-2 easy to be managed. (

-रः) a good-natured horse. (

-रा) a tractable cow. (

-रम्) charity, benevolence.

-कर्मन् a.

1 one whose deeds are righteous, virtuous, good.

-2 active, diligent. (-m.) N. of Visvakarman.

-कल a. one who has acquired a great reputation for liberality in giving and using (money &c,)

-कलिल a. well filled with.

-कल्प a. very qualified or skilled; कालेन यैर्वा विमिताः सुकल्पैर्भूपांसवः खे मिहिका द्युभासः Bhāg.1.14.7.

-कल्पित a. well equip- ped or armed.

-कल्य a. perfectly sound.

-काण्डः the Kāravella plant.

-काण्डिका the Kāṇḍīra creeper.

-काण्डिन् a.

1 having beautiful stems.

-2 beautifully joined. (-m.) a bee.

-काष्ठम् fire-wood.

-कुन्दकः an onion.

-कुमार a.

1 very delicate or soft, smooth.

-2 beautifully young or youthful.

(-रः) 1 a beautiful youth.

-2 a kind of sugar-cane.

-3 a kind of grain (श्यामाक).

-4 a kind of mustard.

-5 the wild Cham- paka.

(-रा) 1 the double jasmine.

-2 the plantain.

-3 the great-flowered jasmine.

-कुमारकः 1 a beauti- ful youth.

-2 rice (शालि).

(-कम्) 1 the Tamāla- patra.

-2 a particutar part of the ear.

-कुमारी the Navamallikā jasmine.

-कृत् a.

1 doing good, benevolent.

-2 pious, virtuous, righteous.

-3 wise, learned.

-4 for- tunate, lucky.

-5 making good sacrifices or offerings. (-m.)

1 a skilful worker.

-2 N. of Tvaṣṭri.

-कृत a.

1 done well or properly.

-2 thoroughly done; कच्चिन्नु सुकृतान्येव कृतरूपाणि वा पुनः । विदुस्ते सर्वकार्याणि Rām.2.1.2.

-3 well made or constructed.

-4 treated with kindness, assisted, befriended.

-5 virtuous, righteous, pious.

-6 lucky, fortunate.

(-तम्) 1 any good or virtuous act, kindness, favour, service; नादत्ते कस्यचित् पापं न चैव सुकृतं विभुः Bg.5.15; Me.17.

-2 virtue, moral or religious merit; स्वर्गाभिसंधिसुकृतं वञ्चनामिव मेनिरे Ku.6.47; तच्चिन्त्यमानं सुकृतं तवेति R.14.16.

-3 fortune, auspiciousness.

-4 recompense, reward.

-5 Penance; तदभूरिवासरकृतं सुकृतैरुप- लभ्य वैभवमनन्यभवम् Ki.6.29.

-कृतिः f.

1 well-doing, a good act.

-2 kindness, virtue.

-3 practice of penance.

-4 auspiciousness.

-कृतिन् a.

1 acting well or kindly.

-2 virtuous, pious, good, righteous; सन्तः सन्तु निरापदः सुकृतिनां कीर्तिश्चिरं वर्धताम् H.4.132; चतुर्विधा भजन्ते मां जनाः सुकृतिनो$र्जुन Bg.7.16.

-3 wise, learned.

-4 benevolent.

-5 fortunate, lucky.

-कृत्यम् a good action; सुकृत्यं विष्णु- गुप्तस्य मित्राप्तिर्भार्गवस्य च Pt.2.45.

-केश(स)रः the citron tree.

-क्रतुः 1 N. of Agni.

-2 of Śiva.

-3 of Indra.

-4 of Mitra and Varuṇa.

-5 of the sun.

-6 of Soma.

-क्रयः a fair bargain.

-क्षेत्र a. sprung from a good womb.

-खल्लिका luxurious life.

-ग a.

1 going gracefully or well.

-2 graceful, elegant.

-3 easy of access; अकृत्यं मन्यते कृत्यमगम्यं मन्यते सुगम् । अभक्ष्यं मन्यते भक्ष्यं स्त्रीवाक्यप्रेरितो नरः ॥ Pt.2.148.

-4 intelligible, easy to be understood (opp. दुर्ग). (

-गः) a Gandharva; गीतैः सुगा वाद्यधराश्च वाद्यकैः Bhāg.1.12.34.

(-गम्) 1 ordure, feces.

-2 happiness.

-गण् m. a good calculator; L. D. B. -a. counting well.

-गणकः a good calculator or astronomer.

-गत a.

1 well-gone or passed.

-2 well-bestowed. (

-तः) an epithet of Buddha.

-गतिः 1 Welfare, hap- piness.

-2 a secure refuge.

-गन्धः 1 fragrance, odour, perfume.

-2 sulphur.

-3 a trader.

(-न्धम्) 1 sandal.

-2 small cumin seed.

-3 a blue lotus.

-4 a kind of fragrant grass. (

-न्धा) sacred basil.

-गन्धकः 1 sulphur.

-2 the red Tulasee.

-3 the orange.

-4 a kind of gourd,

-गन्धमूला a land-growing lotus-plant; L. D. B.

-गन्धारः an epithet of Śiva.

-गन्धि a.

1 sweet-smelling, fra- grant, redolent with perfumes.

-2 virtuous, pious.

(-न्धिः) 1 perfume, fragrance.

-2 the Supreme Being.

-3 a kind of sweet-smelling mango. (

-न्धि n.)

1 the root of long pepper.

-2 a kind of fragrant grass.

-3 cori- ander seed. ˚त्रिफला

1 nutmeg.

-2 areca nut.

-3 cloves. ˚मूलम् the root Uśīra. ˚मूषिका the musk-rat.

-गन्धिकः 1 incense.

-2 sulphur.

-3 a kind of rice. (

-कम्) the white lotus.

-गम a.

1 easy of access, accessible.

-2 easy.

-3 plain, intelligible.

-गरम् cinnabar.

-गहना an enclosure round a place of sacrifice to exclude profane access. ˚वृत्तिः f. the same as above.

-गात्री a beautiful woman.

-गृद्ध a. intensely longing for.

-गृह a. (

-ही f.) having a beautiful house or abode, well-lodged; सुगृही निर्गृहीकृता Pt.1.39.

-गृहीत a.

1 held well or firmly, grasped.

-2 used or applied properly or auspiciously. ˚नामन् a.

1 one whose name is auspiciously invoked, one whose name it is auspicious to utter (as Bali, Yudhi- ṣṭhira), a term used as a respectful mode of speaking; सुगृहीतनाम्नः भट्टगोपालस्य पौत्रः Māl.1.

-ग्रासः a dainty mor- sel.

-ग्रीव a. having a beautiful neck.

(-वः) 1 a hero.

-2 a swan.

-3 a kind of weapon.

-4 N. of one of the four horses of Kṛiṣṇa.

-5 of Śiva.

-6 of Indra.

-7 N. of a monkey-chief and brother of Vāli. [By the advice of Kabandha, Rāma went to Sugrīva who told him how his brother had treated him and besought his assistance in recovering his wife, promising at the same time that he would assist Rāma in recovering his wife Sīta. Rāma, therfore, killed vāli, and installed Sugrīva on the throne. He then assisted Rāma with his hosts of monkeys in conquering Rāvaṇa, and recovering Sīta.] ˚ईशः N. of Rāma; सुग्रीवेशः कटी पातु Rāma-rakṣā.8.

-ग्ल a. very weary or fatigued.

-घोष a. having a pleasant sound. (

-षः) N. of the conch of Nakula; नकुलः सहदेवश्च सुघोषमणपुष्पकौ Bg.1.16.

-चक्षुस् a. having good eyes, seeing well. (-m.)

1 discerning or wise man, learned man.

-2 The glomerous fig-tree.

-चरित, -चरित्र a.

1 well-conducted, well-behaved; वृषभैकादशा गाश्च दद्यात् सुचरितव्रतः Ms.11.116.

-2 moral, virtuous; तान् विदित्वा सुचरितैर्गूढैस्तत्कर्मकारिभिः Ms.9.261. (

-तम्, -त्रम्) 1 good conduct, virtuous deeds.

-2 merit; तव सुचरितमङ्गुलीय नूनं प्रतनु Ś.6.1. (

-ता, -त्रा) a well-conducted, devoted, and virtuous wife.

-चर्मन् m. the Bhūrja tree.

-चित्रकः 1 a king fisher.

-2 a kind of speckled snake.

-चित्रा a kind of gourd.

-चिन्ता, -चिन्तनम् deep thought, deep reflection or consideration.

-चिरम् ind. for a very long time, very long.

-चिरायुस् m. a god, deity.

-चुटी a pair of nippers or tongs.

-चेतस् a.

1 well-minded.

-2 wise.

-चेतीकृत a. with the heart satiated; well- disposed; ततः सुचेतीकृतपौरभृत्यः Bk.3.2.

-चेलकः a fine cloth.

-च्छद a. having beautiful leaves.

-छत्रः N. of Śiva. (

-त्रा) the river Sutlej.

-जन a.

1 good, virtuous, respectable.

-2 kind, benevolent.

(-नः) 1 a good or virtuous man, benevolent man.

-2 a gentleman.

-3 N. of Indra's charioteer.

-जनता 1 goodness, kind- ness, benevolence, virtue; ऐश्वर्यस्य विभूषणं सुजनता Bh.2. 82.

-2 a number of good men.

-3 bravery.

-जन्मन् a.

1 of noble or respectable birth; या कौमुदी नयनयोर्भवतः सुजन्मा Māl.1.34.

-2 legitimate, lawfully born.

-जलम् a lotus.

-जल्पः 1 a good speech.

-2 a kind of speech thus described by Ujjvalamaṇi; यत्रार्जवात् सगाम्भीर्यं सदैन्यं सहचापलम् । सोत्कण्ठं च हरिः स्पृष्टः स सुजल्पो निगद्यते ॥

-जात a.

1 well-grown, tall.

-2 well made or produced.

-3 of high birth.

-4 beautiful, lovely; सुजातं कल्याणी भवतु कृत- कृत्यः स च युवा Māl.1.16; R.3.8.

-5 very delicate; खिद्यत् सुजाताङ्घ्रितलामुन्निन्ये प्रेयसीं प्रियः Bhāg.1.3.31.

-डीनकम् a kind of flight of birds; Mb.8.41.27 (com. पश्चाद् गतिः पराडीनं स्वर्गगं सुडीनकम्).

-तनु a.

1 having a beautiful body.

-2 extremely delicate or slender, very thin.

-3 emaciated. (

-नुः, -नूः f.) a lovely lady; एताः सुतनु मुखं ते सख्यः पश्यन्ति हेमकूटगताः V.1.1; Ś.7.24.

-तन्त्री a.

1 well-stringed.

-2 (hence) melodious.

-तपस् a.

1 one who practises austere penance; a वानप्रस्थ; स्विष्टिः स्वधीतिः सुतपा लोकाञ्जयति यावतः Mb.12.71.3.

-2 having great heat. (-m.)

1 an ascetic, a devotee, hermit, an anchorite.

-2 the sun. (-n.) an austere penance.

-तप्त a.

1 greatly harassed, afflicted.

-2 very severe (as a penance); तपसैव सुतप्तेन मुच्यन्ते किल्बिषात्ततः Ms.11.239.

-तमाम् ind. most excellently, best.

-तराम् ind.

1 bet- ter, more excellently.

-2 exceedingly, very, very much, excessively; तया दुहित्रा सुतरां सवित्री स्फुरत्प्रभामण्डलया चकाशे Ku.1.24; सुतरां दयालुः R.2.53;7.21;14.9;18.24.

-3 more so, much more so; मय्यप्यास्था न ते चेत्त्वयि मम सुतरा- मेष राजन् गतो$ स्मि Bh.3.3.

-4 consequently.

-तर्दनः the (Indian) cuckco.

-तर्मन् a. good for crossing over; सुतर्माणमधिनावं रुहेम Ait. Br.1.13; (cf. also यज्ञो वै सुतर्मा).

-तलम् 1 'immense depth', N. of one of the seven regi- ons below the earth; see पाताल; (याहि) सुतलं स्वर्गीभिः प्रार्थ्यं ज्ञातिभिः परिवारितः Bhāg.8.22.33.

-2 the foundation of a large building.

-तान a. melodious.

-तार a.

1 very bright.

-2 very loud; सुतारैः फूत्कारैः शिव शिव शिवेति प्रतनुमः Bh.3.2.

-3 having a beautiful pupil (as an eye). (

-रः) a kind of perfume. (

-रा) (in Sāṁkhya) one of the nine kinds of acquiescence.

-तिक्तकः the coral tree.

-तीक्ष्ण a.

1 very sharp.

-2 very pungent.

-3 acutely painful.

(-क्ष्णः) 1 the Śigru tree.

-2 N. of a sage; नाम्ना सुतीक्ष्णश्चरितेन दान्तः R.13.41. ˚दशनः an epithet of Śiva.

-तीर्थः 1 a good preceptor.

-2 N. of Śiva. -a. easily crossed or traversed.

-तुङ्ग a. very lofty or tall.

(-ङ्गः) 1 the cocoa-nut tree.

-2 the culminating point of a planet.

-तुमुल a. very loud.

-तेजन a. well-pointed, sharpened. (

-नः) a well-pointed arrow.

-तेजस् a.

1 very sharp.

-2 very bright, or splendid.

-3 very mighty. (-m.) a worshipper of the sun.

-दक्षिण a.

1 very sincere or upright.

-2 liberal or rich in sacrificial gifts; यज्ञैर्भूरिसुदक्षिणैः सुविहितैः संप्राप्यते यत् फलम् Pt.1. 31.

-3 very skilful.

-4 very polite. (

-णा) N. of the wife of Dilīpa; तस्य दाक्षिण्यरूढेन नाम्ना मगधवंशजा पत्नी सुदक्षिणेत्यासीत् R.1.31;3.1.

-दण्डः a cane, ratan.

-दत् a. (

-ती f.) having handsome teeth; जगाद भूयः सुदतीं सुनन्दा R.6.37.

-दन्तः 1 a good tooth.

-2 an actor; a dancer. (

-न्ती) the female elephant of the north-west quarter.

-दर्श a. lovely, gracious looking; सुदर्शः स्थूललक्षयश्च न भ्रश्येत सदा श्रियः Mb.12.56.19 (com. सुदर्शः प्रसन्नवक्त्रः).

-दर्शन a. (

-ना or

-नी f.)

1 good-looking, beautiful, handsome.

-2 easily seen. (

-नः) the discus of Viṣṇu; as in कृष्णो$प्यसु- दर्शनः K.

-2 N. of Śiva.

-3 of mount Meru.

-4 a vul- ture. (

-नी, -नम्) N. of Amarāvatī, Indra's capital. (

-नम्) N. of Jambudvīpa.

-दर्शना 1 a handsome wo- man.

-2 a woman.

-3 an order, a command.

-4 a kind of drug.

-दास् a. very bountiful.

-दान्तः a Buddhist.

-दामन् a. one who gives liberally. (-m.)

1 a cloud.

-2 a moun- tain.

-3 the sea.

-4 N. of Indra's elephant.

-5 N. of a very poor Brāhmaṇa who came to Dvārakā with only a small quantity of parched rice as a present to his friend Kṛiṣṇa, and was raised by him to wealth and glory.

-दायः 1 a good or auspicious gift.

-2 a special gift given on particular solemn occasions.

-3 one who offers such a gift.

-दिनम् 1 a happy or auspicious day.

-2 a fine day or weather (opp दुर्दिनम्); so सुदिनाहम् in the same sense.

-दिह् a. well-polished, bright.

-दीर्घ a. very long or extended. (

-र्घा) a kind of cucumber.

-दुराधर्ष a.

1 very hard to get.

-2 quite intolerable.

-दुरावर्त a. a very hard to be convinced.

-दुरासद a. unapproachable.

-दुर्जर a. very difficult to be digested.

-दुर्मनस् a. very troubled in mind.

-दुर्मर्ष a. quite in- tolerable.

-दुर्लभ a. very scarce or rare.

-दुश्चर a.

1 inaccessible.

-2 very painful.

-दुश्चिकित्स a. very difficult to be cured.

-दुष्प्रभः a chameleon.

-दूर a. very distant or remote. (

-सुदूरम् means

1 to a great distance.

-2 to a very high degree, very much; सुदूरं पीडयेत् कामः शरद्गुणनिरन्तरः Rām.4.3.12.

-सुदूरात् 'from afar, from a distance').

-दृढ a. very firm or hard, compact.

-दृश् a. having beautiful eyes. (-f.) a pretty woman.

-देशिकः a good guide.

-धन्वन् a. having an excellent bow. (-m.)

1 a good archer or bowman.

-2 Ananta, the great serpent.

-3 N. of Viśvakarman. ˚आचार्यः a mixed caste; वैश्यात्तु जायते व्रात्यात् सुधन्वाचार्य एव च Ms.1.23.

-धर्मन् a. attentive to duties. (-f.) the council or assembly of gods. (-m.)

1 the hall or palace of Indra.

-2 one diligent in properly maintaining his family.

-धर्मा, -र्मी 1 the council or assembly of gods (देवसभा); ययावुदीरितालोकः सुधर्मानवमां सभाम् R.17.27.

-2 (सुधर्मा) N. of Dvārakā; दिवि भुव्यन्तरिक्षे च महोत्पातान् समु- त्थितान् । दृष्ट्वासीनान् सुधर्मायां कृष्णः प्राह यदूनिदम् ॥ Bhāg.11.3. 4;1.14.34.

-धात a. well cleaned.

-धार a. well-pointed (as an arrow).

-धित a. Ved.

1 perfect, secure.

-2 kind, good.

-3 happy, prosperous.

-4 well-aimed or directed (as a weapon).

-धी a. having a good understanding, wise, clever, intelligent. (

-धीः) a wise or intelligent man, learned man or pandit. (-f.) a good under- standing, good sense, intelligence. ˚उपास्यः

1 a particu- lar kind of royal palace.

-2 N. of an attendant on Kṛiṣṇa. (

-स्यम्) the club of Balarāma. ˚उपास्या

1 a woman.

-2 N. of Umā, or of one of her female com- panions.

-3 a sort of pigment.

-ध्रूम्रवर्णा one of the seven tongues of fire.

-नन्दम् N. of Balarāma's club; प्रतिजग्राह बलवान् सुनन्देनाहनच्च तम् Bhāg.1.67.18.

-नन्दः a kind of royal palace.

-नन्दा 1 N. of a woman.

-2 N. of Pārvatī; L. D. B.

-3 yellow pigment; L. D. B.

-नयः 1 good conduct.

-2 good policy.

- नयन a. having beau- tiful eyes. (

-नः) a deer.

(-ना) 1 a woman having beautiful eyes.

-2 a woman in general.

-नाभ a.

1 having a beautiful navel.

-2 having a good nave or cen- tre.

(-भः) 1 a mountain.

-2 the Maināka mountain, q. v. (

-भम्) a wheel, discus (सुदर्शन); ये संयुगे$चक्षत तार्क्ष्यपुत्रमंसे सुनाभायुधमापतन्तम् Bhāg.3.2.24.

-नालम् a red water-lily.

-निःष्ठित a. quite ready.

-निर्भृत a. very lonely or private. (

-तम्) ind. very secretly or closely, very narrowly, privately.

-निरूढ a. well-purged by an injection; Charaka.

-निरूहणम् a good purgative.

-निर्णिक्त a. well polished.

-निश्चलः an epithet of Śiva.

-निषण्णः (-कः) the herb Marsilea Quadrifolia (Mar. कुऱडू).

-निहित a. well-established.

-नीत a.

1 well-con- ducted, well-behaved.

-2 polite, civil.

(-तनि) 1 good conduct or behaviour.

-2 good policy or prodence.

-नीतिः f.

1 good conduct, good manners, propriety.

-2 good policy.

-3 N. of the mother of Dhruva, q. v.

-नीथ a. well-disposed, well conducted, righteous, vir- tuous, good.

(-थः) 1 a Brāhmaṇa.

-2 N. of Śiśupāla, q. v.; तस्मिन्नभ्यर्चिते कृष्णे सुनीथः शत्रुकर्षणः Mb.1.39.11.

-3 Ved. a good leader.

-नील a. very black or blue. (

-लः) the pomegranate tree. (

-ला) common flax.

(-लम्), -नीलकः a blue gem.

-नु n. water.

-नेत्र a. having good or beautiful eyes.

-पक्व a.

1 well-cooked.

-2 thoroughly matured or ripe. (

-क्वः) a sort of fra- grant mango.

-पठ a. legible.

-पत्नी a woman having a good husband.

-पत्र a.

1 having beautiful wings.

-2 well-feathered (an arrow).

-पथः 1 a good road.

-2 a good course.

-3 good conduct.

-पथिन् m. (nom. sing. सुपन्थाः) a good road.

-पद्मा orris root.

-परीक्षित a. well-examined.

-पर्ण a. (

-र्णा or

-र्णी f.)

1 well-winged; तं भूतनिलयं देवं सुपर्णमुपधावत Bhāg.8.1.11.

-2 having good or beautiful leaves.

(-र्णः) 1 a ray of the sun.

-2 a class of bird-like beings of a semi-divine charac- ter.

-3 any supernatural bird.

-4 an epithet of Garuḍa; ततः सुपर्णव्रजपक्षजन्मा नानागतिर्मण्डलयन् जवेन Ki.16.44.

-5 a cock.

-6 the knowing (ज्ञानरूप); देहस्त्वचित्पुरुषो$यं सुपर्णः क्रुध्येत कस्मै नहि कर्ममूलम् Bhāg.11.23.55.

-7 Any bird; द्वा सुपर्णा सयुजा सखाया समानं वृक्षं परिषस्वजाते Muṇd. 3.1.1. ˚केतुः N. of Viṣṇu; तमकुण्ठमुखाः सुपर्णकेतोरिषवः क्षिप्तमिषुव्रजं परेण Śi.2.23.

-पर्णकः = सुपर्ण.

-पर्णा, -पर्णी f.

1 a number of lotuses.

-2 a pool abounding in lotuses.

-3 N. of the mother of Garuḍa.

-पर्यवदात a. very clean.

-पर्याप्त a.

1 very spacious; तस्य मध्ये सुपर्याप्तं कारयेद् गृहमात्मनः Ms.7.76.

-2 well-fitted.

-पर्वन् a. well- jointed, having many joints or knots. (-m.)

1 a bam- boo.

-2 an arrow.

-3 a god, deity; विहाय या सर्वसुपर्व- नायकम् N.4.9;14.41,76.

-4 a special lunar day (as the day of full or new moon, and the 8th and 14th day of each fortnight).

-5 smoke. (-f.) white Dūrvā grass.

-पलायित a.

1 completely fled or run away.

-2 skilfully retreated.

-पाक्यम् a kind of medicinal salt (Mar. बिडलोण).

-पात्रम् 1 a good or suitable vessel, worthy receptacle.

-2 a fit or competent person, any one well-fitted for an office, an able person.

-पाद् (

-पाद् or

-पदी f.) having good or handsome feet.

-पार्श्वः 1 the waved-leaf fig-tree (प्लक्ष).

-2 N. of the son of Sampāti, elder brother of Jaṭāyu.

-पालि a. distinguished.

-पीतम् 1 a carrot.

-2 yellow sandal. (

-तः) the fifth Muhūrta.

-पुंसी a woman having a good husband.

-पुरम् a strong fortress.

-पुष्प a. (

-ष्पा or

-ष्पी f.) having beautiful flowers.

(-ष्पः) 1 the coral tree.

-2 the Śirīṣa tree. (

-ष्पी) the plantain tree.

(-ष्पम्) 1 cloves.

-2 the menstrual excretion.

-पुष्पित a.

1 well blossomed, being in full flower.

-2 having the hair thrilling or bristling.

-पूर a.

1 easy to be filled; सुपूरा स्यात् कुनदिका सुपूरो मूषिकाञ्जलिः Pt.1.25.

-2 well-filling. (

-रः) a kind of citron (बीजपूर).

-पूरकः the Baka-puṣpa tree.

-पेशस् a. beautiful, tender; रत्नानां पद्मरागो$स्मि पद्मकोशः सुपेशसाम् Bhāg.11.16.3. ˚कृत् m. a kind of fly; Bhāg.11.7.34.

-प्रकाश a.

1 manifest, apparent; ज्येष्ठे मासि नयेत् सीमां सुप्रकाशेषु सेतुषु Ms.8.245.

-2 public, notorious.

-प्रतर्कः a sound judgment.

-प्रतिभा spirituous liquor.

-प्रतिष्ठ a.

1 standing well.

-2 very celebrated, renowned, glorious, famous.

(-ष्ठा) 1 good position.

-2 good reputation, fame, celebrity.

-3 esta- blishment, erection.

-4 installation, consecration.

-प्रतिष्ठित a.

1 well-established.

-2 consecrated.

-3 ce- lebrated. (

-तः) the Udumbara tree.

-प्रतिष्णात a.

1 thoroughly purified.

-2 well-versed in.

-3 well-investi- gated, clearly ascertained or determined.

-प्रतीक a.

1 having a beautiful shape, lovely, handsome; भगवान् भागवतवात्सल्यतया सुप्रतीकः Bhāg.5.3.2.

-2 having a beau- tiful trunk.

(-कः) 1 an epithet of Kāmadeva.

-2 of Śiva.

-3 of the elephant of the north-east quarter.

-4 An honest man; स्तेयोपायैर्विरचितकृतिः सुप्रतीको यथास्ते Bhāg.1.8.31.

-प्रपाणम् a good tank.

-प्रभ a. very brilliant, glorious. (

-भा) one of the seven tongues of fire.

-प्रभातम् 1 an auspicious dawn or day-break; दिष्टथा सुप्रभातमद्य यदयं देवो दृष्टः U.6.

-2 the earliest dawn.

-प्रभावः omnipotence.

-प्रमाण a. large-sized.

-प्रयुक्तशरः a skilful archer.

-प्रयोगः 1 good management or ap- plication.

-2 close contact.

-3 dexterity.

-प्रलापः good speech, eloquence.

-प्रसन्नः N. of Kubera.

-प्रसाद a. very gracious or propitious. (

-दः) N. of Śiva.

-प्रातम् a fine morning.

-प्रिय a. very much liked, agreeable. (

-यः) (in prosody) a foot of two short syllables.

(-या) 1 a charming woman.

-2 a beloved mistress.

-प्रौढा a marriageable girl.

-फल a.

1 very fruitful, very productive.

-2 very fertile.

(-लः) 1 the pomegranate tree.

-2 the jujube.

-3 the Karṇikāra tree.

-4 a kind of bean.

(-ला) 1 a pumpkin, gourd.

-2 the plan- tain tree.

-3 a variety of brown grape.

-4 colocynth.

-फेनः a cuttle-fish bone.

-बन्धः sesamum.

-बभ्रु a. dark-brown.

-बल a. very powerful.

(-लः) 1 N. of Śiva.

-2 N. of the father of Śakuni.

-बान्धवः N. of Śiva.

-बाल a. very childish.

-बाहु a.

1 handsome- armed.

-2 strong-armed. (

-हुः) N. of a demon, brother of Mārīcha, who had become a demon by the curse of Agastya. He with Mārīcha began to disturb the sacrifice of Viśvāmitra, but was defeated by Rāma. and Lakṣmaṇa; यः सुबाहुरिति राक्षसो$परस्तत्र तत्र विससर्प मायया R.11.29.

-बीजम् good seed; सुबीजं चैव सुक्षेत्रे जातं संपद्यते तथा Ms.1.69.

(-जः) 1 N. of Śiva.

-2 the poppy.

-बोध a.

1 easily apprehended or understood. (

-धः) good information or advice.

-ब्रह्मण्यः 1 an epithet of Kārtikeya.

-2 N. of one of the sixteen priests employed at a sacrifice.

-भग a.

1 very fortu- nate or prosperous, happy, blessed, highly favoured.

-2 lovely, charming, beautiful, pretty; न तु ग्रीष्मस्यैवं सुभगमपराद्धं युवतिषु Ś.3.9; Ku.4.34; R.11.8; Māl.9.

-3 pleasant, grateful, agreeable, sweet; दिवसाः सुभगा- दित्याश्छायासलिलदुर्भगाः Rām.3.16.1; श्रवणसुभग M.3.4; Ś.1.3.

-4 beloved, liked, amiable, dear; सुमुखि सुभगः पश्यन् स त्वामुपैतु कृतार्थताम् Gīt.5.

-5 illustrious.

(-गः) 1 borax.

-2 the Aśoka tree.

-3 the Champaka tree.

-4 red amarnath. (

-गम्) good fortune. ˚मानिन्, सुभगं- मन्य a.

1 considering oneself fortunate, amiable, pleasing; वाचालं मां न खलु सुभगंमन्यभावः करोति Me.96.

-2 vain, flattering oneself.

-भगा 1 a woman beloved by her hus- band, a favourite wife.

-2 an honoured mother.

-3 a kind of wild jasmine.

-4 turmeric.

-5 the Priyaṅgu creeper.

-6 the holy basil.

-7 a woman having her husband alive (सौभाग्यवती); जयशब्दैर्द्विजाग्र्याणां सुभगानर्तितै- स्तथा Mb.7.7.9.

-8 a five-year old girl representing Durgā at festivals.

-9 musk. ˚सुत the son of a favou- rite wife.

-भङ्गः the cocoa-nut tree.

-भटः a great war- rior, champion, soldier.

-भट्टः a learned man.

-भद्र a. very happy or fortunate. (

-द्रः) N. of Viṣṇu; साकं साकम्पमंसे वसति विदधती बासुभद्रं सुभद्रम् Viṣṇupāda S.31. (

-द्रा) N. of the sister of Balarāma and Kṛiṣṇa, married to Arjuna q. v. She bore to him a son named Abhimanyu.

-भद्रकः 1 a car for carrying the image of a god.

-2 the Bilva tree.

-भाषित a.

1 spoken well or eloquent.

(-तम्) 1 fine speech, eloquence, learning; जीर्णमङ्गे सुभाषितम् Bh.3.2.

-2ल a witty saying, an apophthegm, an apposite saying; सुभाषितेन गीतेन युवतीनां च लीलया । मनो न भिद्यते यस्य स वै मुक्तो$थवा पशुः Subhāṣ.

-3 a good remark; बालादपि सुभाषितम् (ग्राह्यम्).

-भिक्षम् 1 good alms, successful begging.

-2 abundance of food, an abundant supply of provisions, plenty of corn &c.

-भीरकः the Palāśa tree.

-भीरुकम् silver.

-भूतिः 1 well-being, wel- fare.

-2 the Tittira bird; Gīrvāṇa.

-भूतिकः the Bilva tree.

-भूषणम् a type of pavilion where a ceremony is performed on a wife's perceiving the first signs of con- ception; सुभूषणाख्यं विप्राणां योग्यं पुंसवनार्थकम् Māna.34.354.

-भृत a.

1 well-paid.

-2 heavily laden.

-भ्रू a. having beautiful eyebrows. (

-भ्रूः f.) a lovely woman. (N. B. The vocative singular of this word is strictly सुभ्रूः; but सुभ्रु is used by writers like Bhaṭṭi. Kālidāsa, and Bhavabhūti; हा पितः क्वासि हे सुभ्रु Bk.6.17; so V.3.22; Ku.5.43; Māl.3.8.)

-मङ्गल a.

1 very auspicious.

-2 abounding in sacrifices.

-मति a. very wise. (

-तिः f.)

1 a good mind or disposition, kindness, benevolence, friendship.

-2 a favour of the gods.

-3 a gift, blessing.

-4 a prayer, hymn.

-5 a wish or desire.

-6 N. of the wife of Sagara and mother of 6, sons.

-मदनः the mango tree.

-मदात्मजा a celestial damsel.

-मधुरम् a very sweet or gentle speech, agreeable words.

-मध्य, -मध्यम a. slender-waisted.

-मध्या, -मध्यमा a graceful woman.

-मन a. very charming, lovely, beautiful.

(-नः) 1 wheat.

-2 the thorn-apple. (

-ना) the great-flowered jasmine.

-मनस् a.

1 good-minded, of a good disposition, benevolent; शान्तसंकल्पः सुमना यथा स्याद्वीतमन्युर्गौतमो माभिमृत्यो Kaṭh.1.1.

-2 well-pleased, satisfied; (hence

-सुमनीभू = to be at ease; जिते नृपारौ समनीभवन्ति शद्बायमानान्यशनैरशङ्कम् Bk.2.54.). (-m.)

1 a god, divinity.

-2 a learned man.

-3 a student of the Vedas.

-4 wheat.

-5 the Nimba tree. (-f., n.; said to be pl. only by some) a flower; मुमुचुर्मुनयो देवाः सुमनांसि मुदान्विताः Bhāg.1.3.7; रमणीय एष वः सुमनसां संनिवेशः Māl.1. (where the adjectival; sense in 1 is also intended); किं सेव्यते सुमनसां मनसापि गन्धः कस्तू- रिकाजननशक्तिभृता मृगेण R.G; Śi.6.66. ˚वर्णकम् flowers, unguent or perfume etc. for the body; सा तदाप्रभृति सुमनो- वर्णकं नेच्छति Avimārakam 2. (-f.)

1 the great-flowered jasmine.

-2 the Mālatī creeper. ˚फलः the woodapple. ˚फलम् nutmeg.

-मनस्क a. cheerful, happy.

-मन्तु a.

1 advising well.

-2 very faulty or blameable. (-m.) a good adviser.

-मन्त्रः N. of the charioteer of Daśāratha.

-मन्दभाज् a. very unfortunate.

-मर्दित a. much harassed.

-मर्षण a. easy to be borne.

-मित्रा 1 N. of one of the wives of Daśāratha and mother of Lakṣmaṇa and Śatrughna.

-मुख a. (

-खा or

-खी f.)

1 having a beautiful face, lovely.

-2 pleasing.

-3 disposed to, eager for; सुरसद्मयानसुमुखी जनता Ki.6.42.

-4 favour- able, kind.

-5 well-pointed (as an arrow).

-6 (सुमुखा) having a good entrance.

(-खः) 1 a learned man.

-2 an epithet of Garuḍa.

-3 of Gaṇeśa; सुमुखश्चैकदन्तश्च कपिलो गजकर्णकः Maṅgal. S.1.

-4 of Śiva.

(-खम्) 1 the scratch of a finger-nail.

-2 a kind of building.

(-खा, -खी) 1 a handsome woman.

-2 a mirror.

-मूलकम् a carrot.

-मृत a. stone-dead.

-मेखलः the Muñja grass.

-मेधस a. having a good understanding, wise, intelligent; इमे अङ्गिरसः सत्रमासते$द्य सुमेधसः Bhāg.9.4.3. (-m.) a wise man. (-f.) heart-pea.

-मेरुः 1 the sac- red mountain Meru, q. v.

-2 N. of Śiva.

-यन्त्रित a.

1 well-governed.

-2 self-controlled.

-यमाः a parti- cular class of gods; जातो रुचेरजनयत् सुयमान् सुयज्ञ आकूति- सूनुरमरानथ दक्षिणायाम् Bhāg.2.7.2.

-यवसम् beautiful grass, good pasturage.

-यामुनः 1 a palace.

-2 N. of Viṣṇu.

-युक्तः N. of Śiva.

-योगः 1 a favourable junc- ture.

-2 good opportunity.

-योधनः an epithet of Duryodhana q. v.

-रक्त a.

1 well coloured.

-2 im- passioned.

-3 very lovely.

-4 sweet-voiced; सुरक्तगोपी- जनगीतनिःस्वने Ki.4.33.

-रक्तकः 1 a kind of red chalk.

-2 a kind of mango tree.

-रङ्गः 1 good colour.

-2 the orange.

-3 a hole cut in a house (सुरङ्गा also in this sense).

(-ङ्गम्) 1 red sanders.

-2 vermilion. ˚धातुः red chalk. ˚युज् m. a house-breaker.

-रङ्गिका the Mūrvā plant.

-रजःफलः the jack-fruit tree.

-रञ्जनः the betel nut tree.

-रत a.

1 much sported.

-2 playful.

-3 much enjoyed.

-4 compassionate, tender.

(-तम्) 1 great delight or enjoyment.

-2 copulation, sexual union or intercourse, coition; सुरतमृदिता बालवनिता Bh.2. 44. ˚गुरुः the husband; पर्यच्छे सरसि हृतें$शुके पयोभिर्लोलाक्षे सुरतगुरावपत्रपिष्णोः Śi.8.46. ˚ताण्डवम् vigorous sexual movements; अद्यापि तां सुरतताण्डवसूत्रधारीं (स्मरामि) Bil. Ch. Uttara.28. ˚ताली

1 a female messenger, a go-between.

-2 a chaplet, garland for the head. ˚प्रसंगः addiction to amorous pleasures; कालक्रमेणाथ योः प्रवृत्ते स्वरूपयोग्ये सुरत- प्रसंगे Ku.1.19.

-रतिः f. great enjoyment or satis- faction.

-रस a. well-flavoured, juicy, savoury.

-2 sweet.

-3 elegant (as a composition). (

-सः, -सा) the plant सिन्धुवार. (

-सा) N. of Durgā. (

-सा, -सम्) the sacred basil.

(-सम्) 1 gum-myrrh.

-2 fragrant grass.

-राजन् a. governed by a good king; सुराज्ञि देशे राजन्वान् Ak. (-m.)

1 a good king.

-2 a divinity.

-राजिका a small house-lizard.

-राष्ट्रम् N. of a country on the western side of India (Surat). ˚जम् a kind of poison.

-2 a sort of black bean (Mar. तूर). ˚ब्रह्मः a Brāhmaṇa of Surāṣṭra.

-रूप a.

1 well-formed, handsome, love- ly; सुरूपा कन्या.

-2 wise, learned. (

-पः) an epithet of Śiva.

-रूहकः a horse resembling an ass.

-रेतस् n. mental power (चिच्छक्ति); सुरेतसादः पुनराविश्य चष्टे Bhāg. 5.7.14.

-रेभ a. fine-voiced; स्यन्दना नो चतुरगाः सुपेभा वाविपत्तयः । स्यन्दना नो च तुरगाः सुरेभा वा विपत्तयः ॥ Ki.15.16. (

-भम्) tin.

-लक्षण a.

1 having auspicious or beautiful marks.

-2 fortunate.

(-णम्) 1 observing, examining carefully, determining, ascertaining.

-2 a good or auspicious mark.

-लक्षित a. well determined or ascertained; तुलामानं प्रतीमानं सर्वं च स्यात् सुलक्षितम् Ms.8.43.

-लग्नः, -ग्नम् an auspicious moment.

-लभ a.

1 easy to be obtained, easy of attainment, attainable, feasible; न सुलभा सकलेन्दुमुखी च सा V.2.9; इदमसुलभवस्तुप्रार्थनादुर्नि- वारम् 2.6.

-2 ready for, adapted to, fit, suitable; निष्ठ्यूतश्चरणोपभोगसुलभो लाक्षारसः केनचित् Ś.4.4.

-3 natural to, proper for; मानुषतासुलभो लघिमा K. ˚कोप a. easily provoked, irascible.

-लिखित a. well registered.

-लुलित a.

1 moving playfully.

-2 greatly hurt, injured.

-लोचन a. fine-eyed. (

-नः) a deer.

(-ना) 1 a beauti- ful woman.

-2 N. of the wife of Indrajit.

-लोहकम् brass.

-लोहित a. very red. (

-ता) one of the seven tongues of fire.

-वक्त्रम् 1 a good face or mouth.

-2 correct utterance. (

-क्त्रः) N. of Śiva.

-वचनम्, -वचस् n. eloquence. -a. eloquent.

-वयस् f. a hermaphrodite.

-वर्चकः, -वर्चिकः, -का, -वर्चिन् m. natron, alkali.

-वर्चला 1 N. of the wife of the sun; तं चाहमनुवर्तिष्ये यथा सूर्यं सुवर्चला Rām.2.3.3.

-2 linseed.

-वर्चसः N. of Śiva.

-वर्चस्क a. splendid, brilliant.

-वर्ण see s. v.

-वर्तित 1 well rounded.

-2 well arranged.

-वर्तुलः a water-melon.

-वसन्तः 1 an agreeable vernal season.

-2 the day of full moon in the month of Chaitra, or a festival celebrated in honour of Kāmadeva in that month (also सुवसन्तकः in this sense).

-वह a.

1 bearing well, patient.

-2 patient, enduring.

-3 easy to be borne-

(-हा) 1 a lute.

-2 N. of several plants like रास्ना, निर्गुण्डी &c.; Mātaṅga L.1.1.

-वासः 1 N. of Śiva.

-2 a pleasant dwelling.

-3 an agreeable perfume or odo- ur.

-वासकः a water-melon.

-वासरा cress.

-वासिनी 1 a woman married or single who resides in her father's house.

-2 a married woman whose husband is alive.

-विक्रान्त a. very valiant or bold, chivalrous; सुविक्रान्तस्य नृपतेः सर्वमेव महीतलम् Śiva. B.16.45. (

-न्तः) a hero. (

-न्तम्) heroism.

-विग्रह a. having a beautiful figure.

-विचक्षण a. very clever, wise.

-विद् m. a learned man, shrewd person. (-f.) a shrewd or clever woman.

-विदः 1 an attendant on the women's apartments.

-2 a king.

-विदग्ध a. very cunning, astute.

-विदत् m. a king

-विदत्रम् 1 a household, family.

-2 wealth.

-3 grace, favour.

-विदल्लः an attendant on the women's apart- ments (wrongly for सौविदल्ल q. v.). (

-ल्लम्) the wo- men's apartments, harem.

-विदल्ला a married woman.

-विध a. of a good kind.

-विधम् ind. easily.

-विधिः a good rule, ordinance.

-विनीत a.

1 well trained, modest.

-2 well executed. (

-ता) a tractable cow.

-विनेय a. easy to be trained or educated.

-विभक्त a. well pro- portioned, symmetrical.

-विरूढ a.

1 fully grown up or developed.

-2 well ridden.

-विविक्त a.

1 solitary (as a wood).

-2 well decided (as a question).

-विहित a.

1 well-placed, well-deposited.

-2 well-furnished, well- supplied, well-provided, well-arranged; सुविहितप्रयोगतया आर्यस्य न किमपि परिहास्यते Ś.1; कलहंसमकरन्दप्रेवशावसरे तत् सुविहितम् Māl.1.

-3 well done or performed.

-4 well satisfied (by hospitality); अन्नपानैः सुविहितास्तस्मिन् यज्ञे महात्मनः Rām.1.14.16.

-वी(बी)ज a. having good seed.

(-जः) 1 N. of Śiva.

-2 the poppy. (

-जम्) good seed.

-वीरकम् 1 a kind of collyrium.

-2 sour gruel (काञ्जिक); सुवीरकं याच्यमाना मद्रिका कर्षति स्फिचौ Mb.8.4.38.

-वीराम्लम् sour rice-gruel.

-वीर्य a.

1 having great vigour.

-2 of heroic strength, heroic, chivalrous.

(-र्यम्) 1 great heroism

-2 abundance of heroes.

-3 the fruit of the jujube. (

-र्या) wild cotton.

-वृक्तिः f.

1 a pure offering.

-2 a hymn of praise.

-वृत्त a.

1 well-behaved, virtuous, good; मयि तस्य सुवृत्त वर्तते लघुसंदेशपदा सरस्वती R. 8.77.

-2 well-rounded, beautifully globular or round; मृदुनातिसुवृत्तेन सुमृष्टेनातिहारिणा । मोदकेनापि किं तेन निष्पत्तिर्यस्य सेवया ॥ or सुमुखो$पि सुवृत्तो$पि सन्मार्गपतितो$पि च । महतां पादलग्नो$पि व्यथयत्येव कष्टकः ॥ (where all the adjectives are used in a double sense). (

-त्तम्) a good or virtuous conduct; भर्तुश्चिन्तानुवर्तित्वं सुवृत्तं चानुजीविनाम् Pt.1.69. (

-त्ता) a sort of grape.

-वेल a.

1 tranquil, still.

-2 humble, quiet. (

-लः) N. of the Trikūṭa mountain.

-व्रत a. strict in the observance of religious vows, strictly virtuous or religious. (

-तः) a religious student.

(-ता) 1 a virtuous wife.

-2 a tractable cow, one easily milked.

-शंस a. well spoken of, famous, glorious, commendable.

-शक a. capable of being easily done.

-शर्मन् (m., f.) a person desiring intercourse (Uṇ.4. 165].

-शल्यः the Khadira tree.

-शाकम् undried ginger.

-शारदः N. of Śiva.

-शासित a. kept under control, well-controlled.

-शिक्षित a. well-taught, trained, well- disciplined.

-शिखः fire.

(-खा) 1 a peacock's crest.

-2 a cock's comb.

-शीतम् yellow sandal-wood.

-शीम a. cold, frigid. (

-मः) coldness

-शील a. good-tempered, amiable.

(-ला) 1 N. of the wife of Yama.

-2 N. of one of the eight favourite wives of Kriṣṇa.

-शेव a. full of happiness; pleasant to be resorted; एष पन्था उरुगायः मुशेवः Ait. Br.7.13.11.

-शोण a. dark-red.

-श्रीका the gum olibanum tree.

-श्रुत a.

1 well heard.

-2 versed in the Vedas.

-3 gladly heard (also an ex- clamation at a श्राद्ध); पित्रे स्वदितमित्येव वाच्यं गोष्ठे तु सुश्रुतम् Ms.3.254. (

-तः) N. of the author of a system of medicine, whose work, together with that of Charaka, is regardad as the oldest medical authority, and held in great esteem in India even to this day.

-श्लिष्ट a.

1 well-arranged or united.

-2 well-fitted; Māl.1.

-श्लेषः close union or embrace.

-श्लोक्य a. very famous; तेजीयसामपि ह्येतन्न सुश्लोक्यं जगद्गुरो Bhāg.3.12.31.

-संवीत a.

1 well-girt; स ददर्श ततः श्रीमान् सुग्रीवं हेमपिङ्गलम् । सुसंवीतम्... Rām.4.16.15.

-2 well dressed.

-संवृतिः good concealment. a. well-concealed; परितप्तो$प्यपरः सुसंवृतिः Śi.16.23.

-संस्कृत a.

1 well cooked or prepared.

-2 kept in good order; सुसंस्कृतोपस्करया व्यये चामुक्तहस्तया Ms.5.15.

-संगृहीत a.

1 well controlled or governed; सुसंगृहीतराष्ट्रो हि पार्थिवः सुखमेधते Ms.7.113.

-2 well received.

-3 well kept.

-4 well abridged.

-संध a. true to a promise.

-संनत a. well-directed (as an arrow).

-सत्या N. of the wife of Janaka.

-सदृश् a. agreeable to look at.

-समाहित a.

1 well arranged, beautifully adorned; very beautiful; ऋतुकालं प्रतीक्षन्ते नार्थिनः सुसमाहिते । संगमं त्वहमिच्छामि त्वया सह सुमध्यमे ॥ Rām.1.48.18.

-2 completely loaded; तद्यथानः सुसमा- हितमुत्सर्जद्यायात् Bṛi. Up.4.3.35.

-3 Very intent, attentive.

-समीहित a. much desired.

- सरण N. of Śiva.

-सह a.

1 easy to be borne.

-2 bearing or enduring well. (

-हः) an epithet of Śiva.

-सहाय a. having a good companion; प्रणेतुं शक्यते दण्डः सुसहायेन धीमता Ms.7.31.

-साधित a. well trained or educated.

-सार a. having good sap or essence.

(-रः) 1 good sap, essence, or substance.

-2 competence.

-3 the red-flowering Kha- dira tree.

-सारवत् n. crystal.

-सिकता 1 good sand.

-2 gravel.

-3 sugar.

-सुरप्रिया jasmine.

-सेव्य a. to be well or easily followed (as a road).

-सौभगम् con- jugal felicity.

-स्थ a.

1 well-suited, being in a good sense.

-2 in health, healthy, faring well.

-3 in good or prosperous circumstances, prosperous.

-4 happy, fortunate. (

-स्थम्) a happy state, well-being; प्रह्लाद सुस्थरूपोसि पश्यन् व्यसनमात्मनः Mb.12.222.12; सुस्थे को वा न पण्डितः H.3.114.

-स्थित a. in the same sense as सुस्थ. (

-तम्) a house with a gallery on all sides.

-स्थितिः (also सुस्थता) f.

1 good condition, well-being, welfare, happiness.

-2 health, convalescence.

-स्थिर a.

1 stable.

-2 resolute, cool.

-स्नातः 1 one who bathes at the end of a sacrifice; L. D. B.

-2 well purified by bathing.

-स्मित a. pleasantly smiling. (

-ता) a woman with a pleased or smiling countenance.

-स्वपनः an epithet of Śiva.

-स्वर a.

1 melodious, harmonious.

-2 loud. ˚यन्त्रकम् a kind of musical instrument; युता सुस्वरयन्त्रकैः Śukra.1.247.

-हित a.

1 very fit or suitable, appro- priate.

-2 beneficial, salutary.

-3 friendly, affection- ate.

-4 satisfied; सहस्रनेत्रः सुहितत्वमाप न Rām. ch.2.64. (

-ता) one of the seven tongues of fire.

-हृद् a. having a kind heart, cordial, friendly, loving, affectionate; सुहृदः सुहृदो$न्यांश्च दुर्हृदश्चापि दुर्हृदः । सम्यक्प्रवृत्तान् पुरुषान्नसम्यगनुपश्यतः ॥ Mb.3.28.36. (-m.)

1 a friend; सुहृदः पश्य वसन्त किं स्थितम् Ku.4.27; मन्दायन्ते न खलु सुहृदामभ्युपेतार्थकृत्याः Me.4.

-2 an ally. ˚भेदः

1 the separation of friends.

-2 N. of the 2nd book of the हितोपदेश; मित्रलाभः सुहृद्भेदो विग्रहः संधिरेव च । पञ्चतन्त्रात्तथान्यस्माद् ग्रन्थादाकृष्य लिख्यते ॥ H. Pr.9. ˚वाक्यम् the counsel of a friend.

-हृदः a friend.

-हृदय a.

1 good-hearted.

-2 dear, affectionate, loving.

Sanskrit-English dictionary > सु _su

См. также в других словарях:

Two and a Half Men — Genre Sitcom Created by Chuck Lorre Lee Aronsohn … Wikipedia

Gone (The 4400 episodes) — The 4400 episode Title = Gone Season = 3 Episode = 04/05 Airdate = June 25, 2006 July 2, 2006 Writer = Bruce Miller (Part 1) Darcy Meyers (Part 2) Director = Morgan Beggs (Part 1) Scott Peters (Part 2) Prev = Being Tom Baldwin Next = Graduation… … Wikipedia

Two-round system — The two round system (also known as the second ballot or runoff voting) is a voting system used to elect a single winner. Under runoff voting, the voter simply casts a single vote for their favourite candidate. However, if no candidate receives… … Wikipedia

Two for the Dough — infobox Book | name = Two for the Dough title origens = The title origenates from the saying One for the mony, two for the dough, three to get ready and four to Go! title orig = translator = image caption = 1996 Paperback cover author = Janet… … Wikipedia

Freddy Marks — was born in Birkenhead, Merseyside England. He is best known for being part of the musical trio Rod, Jane and Freddy which appeared in children s programming on the British TV channel ITV in the 1970s, 1980s and early 1990s. Freddy Marks has… … Wikipedia

Rodney Marks (astrophysicist) — Rodney Marks (1968–2000) was an Australian astrophysicist who died from methanol poisoning while working in Antarctica.Life and deathMarks was born in Geelong, Australia and educated at the University of Melbourne, later obtaining a Ph.D. from… … Wikipedia

St. Marks, Florida — Infobox Settlement official name = St. Marks, Florida other name = native name = nickname = settlement type = City motto = imagesize = image caption = flag size = image seal size = image shield = shield size = image blank emblem = blank emblem… … Wikipedia

Jacob Two-Two (TV series) — Infobox television show name = Jacob Two Two format = Animation, Comedy, Educational country = flagicon|Canada Canada num episodes = 61 network=YTV (English) Télétoon (French) first aired = September 2001 last aired = present Jacob Two Two (aired … Wikipedia

Mister B. Gone — Author(s) Clive Barker … Wikipedia

Arabian Nights Two (radio) — “Arabian Nights: Ali Baba and the Forty Thieves” is a program from the American radio anthology series Radio Tales. The anthology series adapted classic works of American and world literature for the radio. The series was a recipient of numerous… … Wikipedia

LESSONS — singularity of the holocaust jewish faith after the holocaust impact of the holocaust Singularity of the Holocaust Look about and see Is there any agony like mine Which was dealt out to me When the Lord afflicted me (Lamentations 1:12) The… … Encyclopedia of Judaism

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на английский

he has gone up (by) two marks

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на английский

he has gone up (by) two marks

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: